Non-fictie van Tessa Leuwsha
Het plantageproject waar je spaargeld in zit gaat failliet, de boot waarmee je toeristentrips uitvoert zinkt. Wat doe je dan? Van de nood een deugd maken, dat is de aanpak van de Surinaams-Nederlandse Tessa Leuwsha (1967) en haar Surinaamse partner Sirano Zalman. Samen varen ze het binnenland in met een oude garnalenboot, het avontuur tegemoet. Hun ervaringen tekent Leuwsha op in De wilde vaart. Op zoek naar de veerkracht van Suriname.
“De boot waarmee we op zoek zouden gaan naar een oude versie van onszelf was een houten garnalenboot” is de openingszin van dit persoonlijke reisverslag. De tocht van Leuwsha en Zalman voert over rivieren en kreken, brengt hen naar verlaten dorpen en plantages en het moerasachtige gebied bij de Atlantische Oceaan. De stilte en verlatenheid van het binnenland wordt weerspiegeld in de gebrekkige voorzieningen aan wegen en onderwijs en het tragere ritme van het leven. Veel mensen zijn naar Paramaribo vertrokken voor werk of studie. De achterblijvers zijn eigenzinnige doorzetters.
Vonk sloeg over
Met hun plantageproject Frederiksdorp aan de Commewijnerivier wil het stel bijdragen aan de ontwikkeling van het gebied, maar de logistiek van personeel, salarissen, boodschappen en andere benodigdheden is ingewikkeld. Wanneer corona toeslaat, gaat het land op slot. Toeristen blijven weg en de toch al wankele economie brokkelt verder af. Er breekt een financieel lastige tijd aan voor Tessa en Sirano. Ze reageren door hard te werken. Een lockdown met avondklok en weerstand tegen vaccinatie door culturele, religieuze en praktische bezwaren bij de Surinaamse bevolking dragen evenmin bij aan een oplossing. Gelukkig hebben ze een basisinkomen, want Leuwha werkt deels als cultureel attaché op de Nederlandse ambassade.
De titel van het boek is afgeleid van de term De Wilde Kust, zoals de kuststrook van de Guyana’s (voormalig Brits Guyana, Suriname en Frans Guyana) werd genoemd en doet denken aan John Gimlette’s boek Wild Coast. Travels on South America’s Untamed Edge. “Het was een gevaarlijk en onvoorspelbaar gebied door mangrovebossen, sterke Amazonestroming, aanslibben zand”, schrijft Leuwsha.
Leuwsha verweeft jeugdherinneringen in het verhaal. Ze is een stadsmeisje, geboren en getogen in Amsterdam, dochter van een Nederlandse moeder en een Surinaamse vader. Het meeste heeft ze nog van haar Surinaamse oma Fansi meegekregen, over wie ze het boek Fansi’s stilte schreef. Toen Leuwsha in 1996 Suriname bezocht als freelance journalist, werd ze verliefd op het land. In 1997 verscheen haar Reisgids Suriname bij Elmar en daarna vestigde ze zich in Paramaribo. Grappig is het verhaal achter haar liefde voor en met haar man Sirano. Ooit zag ze hem in een documentaire op de Nederlandse televisie over Suriname, waarin hij als gids in beeld kwam. Hij fascineerde haar en toen ze hem later in Suriname ontmoette, sloeg de vonk over. Zalman is reisgids, kunstenaar, heeft inheems bloed en is trots op zijn identiteit als indiaan, zoals hij zichzelf noemt. Hij is geboren in Suriname, studeerde in Nederland en keerde daarna naar Suriname terug.
On-woord
Als je schrijft over Suriname, ontkom je er door de gedeelde geschiedenis niet aan om het ook over (de band met) Nederland te hebben. Leuwsha komt over als een gevoelige vrouw die observeert en haar gedachten zorgvuldig formuleert, tegelijkertijd neemt ze stevig stelling tegen de misstanden in Suriname. Of Nederland of Suriname er nou (mede)verantwoordelijkheid voor draagt. “Ik voelde woede opkomen over het jarenlange wanbeleid. Nederland had een land vol armoedzaaiers achtergelaten met alleen een doekje voor het bloeden: ontwikkelingsgeld, met als onderdeel van die ontwikkeling de hulp die Nederland Suriname had geboden bij het opzetten van een eigen leger. Vervolgens hadden Bouterse en consorten met dat leger het land nog dieper in de ellende gestort.”
Over Bouterse is Leuwsha kritisch: “van couppleger tot legerleider tot staatshoofd: het was the American Dream, maar de nachtmerrie van Suriname. In het decennium dat hij legaal aan de macht was, holde het land verder achteruit.” Maar het kan niet los gezien worden van de geschiedenis waarbij Suriname wingewest was van Nederland.
Uiteraard komt de slavernij aan bod, die in 1863 werd afgeschaft. Nederland draagt als voormalig kolonisator het gewicht van een beladen verleden met zich mee. Interessant daarbij is Leuwsha’s gedachtegang over de woorden ‘slaaf’ en ‘tot slaafgemaakte’, die ze door elkaar gebruikt. “Slaafgemaakten is technisch een on-woord. Ik heb wel begrip voor wat ermee beoogd wordt te zeggen, dat je niet als zodanig geboren bent. Maar ook dat het niet je enige aspect van je identiteit is. Misschien kan je ook mooi zingen, of goed jagen, dansen. Dat ene woordje ‘slaaf’ beperkt je gelijk in je persoonlijkheid tot iemand die alleen maar opdrachten van anderen uitvoert, onder dwang. Maar ik vind wel dat ‘slaaf’ heel goed weergeeft wat er gebeurd is, je bent de slaaf van iemand. Tot slaafgemaakten klinkt daarvoor weer te afstandelijk.”
Smorende hitte
Verder vertelt Leuwsha over de marrons, de ontvluchte slaven die zich verzetten tegen de witte overheersers en daarbij aanvallen op plantages uitvoerden om slaven te bevrijden. Soms werkten ze zelfs samen met de inheemse bevolking als “rode en zwarte opstandelingen”, ze waren vluchtig als wind, water en vuur. De marrons leven nog altijd in het binnenland van Suriname, maar wel met de treurige constatering dat hun plaats in de huidige Surinaamse maatschappij slecht is, ze “wonen in schemerzone, geen plek voor hen”. “Ze spraken te slecht Nederlands, waren te laagopgeleid, waren te zwart. Stedelingen zagen hen vaak als uitschot, als criminelen.” Leuwsha vergeet ook niet de ‘contractslavernij’ te noemen die de slavernij opvolgt, contractarbeiders die uit India en Indonesië kwamen en tegen lage lonen het zware werk overnamen.
Leuwsha verbindt in de plaatsen die ze bezoekt de koloniale geschiedenis aan een persoonlijk verhaal, waardoor het verleden voelbaar wordt. In de smorende hitte bezoeken ze een oude suikerfabriek, waarbij Leuwsha signaleert dat het plantageverleden doorwerkt in het heden, in de dromen van mensen. Die geschiedenis wil ze in ere houden. Daarbij stuit ze op een dilemma: moet ze dit toeristisch ontwikkelen of niet, in hoeverre gaan vermaak en het leed van het slavernijverleden samen? Maar toerisme brengt ook geld in het laadje dat gebruikt kan worden om het verleden en de herinnering daaraan te bewaren én het houdt de constante dreiging van houtkap en goudwinning op afstand.
Touwtjes in eigen handen
Leuwsha denkt na over de lijdzaamheid van de Surinaamse bevolkingsgroepen ten opzichte van Nederland maar ook tot elkaar. Misschien komt dat voor een deel door de Javaanse filosofie van ‘rukun’, onderlinge harmonie, filosofeert Leuwsha: “dit hield in dat je zo veel mogelijk leefde in saamhorigheid. Hoezeer die opvatting ook te prijzen was, de conflict mijdende levenshouding was de Nederlandse plantage-eigenaren maar wat goed van pas gekomen”.
Het stel heeft liefde voor Suriname en wil die delen met de wereld. Met dit boek sluit Leuwsha zich aan bij de Surinaamse traditie van verhalen vertellen. De wilde vaart is een verslag van Leuwsha over (over)leven in Suriname, een land dat worstelt om vooruit te komen. Haar intrinsieke motivatie verwoordt ze als volgt: “terwijl ik me realiseerde: samen met mensen als Marsha en Bas en de andere bewoners langs de oevers van de Surinaamse rivieren scheppen wij nieuwe geschiedenis. Niet meer als lijdend voorwerp, maar met de touwtjes in eigen handen”.
Andere boeken van Tessa Leuwsha: debuutroman De Parboblues (2005), Solo, een liefde, Fansi’s stilte. Een Surinaamse grootmoeder en de slavernij, Plantage Wildlust.
Tessa Leuwsha, De wilde vaart. Op zoek naar de veerkracht van Suriname, Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam, 2022, ISBN 9789045044187 (paperback), 224 pag., €22,99
Lees ook onze recensies van Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden en Zoeken naar Slory. Een reis door verrassend Suriname