Paraguay is in meerdere opzichten een bijzonder land. Een daarvan is het feit dat het Guaraní, een inheemse taal niet alleen door de oorspronkelijke inheemse bevolking wordt gesproken, maar ook door een groot deel van de nakomelingen van westerse kolonisten en migranten. Dit in tegenstelling tot andere landen in Latijns-Amerika, waar inheemse talen als Quecha, Aymara en Maya-talen alleen door de inheemse bevolking gesproken worden. En waar het gebruik van die talen vaak tot discriminatie leidt.
Waarom is dit in Paraguay anders? In The Guardian legt linguist Miguel Verón uit dat tenminste twee zaken een rol hierbij hebben gespeeld: de geïsoleerde ligging van het land, én het feit dat de inheemse bevolking het vertikte om Spaans te spreken, waardoor missionarissen en soldaten wel gedwongen werden Guaraní te leren.
Dit wil niet zeggen dat het Guaraní het altijd eenvoudig gehad heeft. Tijdens de ruim dertig jaar dictatuur van Alfredo Stroessner (1954 – 1989) was het bijvoorbeeld verboden om de taal op scholen te gebruiken. Dat veranderde snel nadat Paraguay een democratische regering kreeg, en sinds 2012 is de overheid bij wet gebonden Spaans en Guaraní gelijkwaardig te behandelen.
In de wet van 2012 werd ook vastgelegd dat de overheid zich moet inspannen om de andere inheemse talen die in Paraguay gesproken worden te beschermen. Dat is niet overbodig, want door de nadruk op het Guaraní raken andere talen, met minder sprekers, in de verdrukking. De negentien inheemse volken in Paraguay hebben elk hun eigen taal. In sommige gevallen wordt die door nog slechts enkele mensen gesproken. Benigno Giménez, directeur van het inheems onderwijs van de Yshyr Ybytoso, die erin geslaagd zijn hun taal te blijven spreken, zegt in The Guardian dat al jaren vergeefs gewacht wordt op financiële steun voor het onderwijs in hun taal. “We willen onze taal en cultuur herstellen – we willen vooruit. Het belangrijkste voor een kind is het leren van de eigen taal; andere talen kan het daarna leren.”