Het verhaal van Steve Murphy & Javier F. Peña, hoofdpersonen van Narcos
Bij het grote publiek zijn DEA-agenten Steve Murphy en Javier Peña natuurlijk bekend van de Netflix-serie Narcos en in het non-fictie werk Manhunters: onze jacht op Pablo Escobar vertellen de inmiddels gepensioneerde DEA-agenten over hún rol. Narcos was gebaseerd op wat Murphy en Peña zelf hadden meegemaakt en volgens Murphy bleven ze ook daarna als ‘adviseurs’ betrokken bij de serie om die niet te laten ontsporen en zo dicht mogelijk bij de waarheid te blijven. Natuurlijk was hun verhaal spannend en sensationeel genoeg, dus dat risico was niet zo groot.
Murphy kwam overigens pas op 16 juni 1991 in Colombia aan, drie dagen voordat Escobar zich zou overgeven en zijn intrek zou nemen (voor ongeveer een jaar) in zijn vijfsterren gevangenis in Envigado (de Kathedraal), dus zijn werkelijke betrokkenheid bij de opsporing duurde maar tweeënhalf jaar, want op 2 december 1993 kwam Escobar aan zijn einde. Peña was er al wat langer, vanaf 1988 om precies te zijn, maar hij was uitgerekend op de dag dat Escobar op het dak van een rijtjeshuis in Medellín werd doodgeschoten door de Colombiaanse politie, net even het land uit.
In vergelijking met de tv-serie geeft het boek veel meer kleine details over hun leven in Colombia, het gaat (heel) veel over hun persoonlijke belevenissen en sores, zowel in Amerika als in Colombia, wat vooral in het geval van gezinsman Murphy nogal eens saai kan worden. Narcos zoomde uiteraard veel meer in op de actie en het drama.
Ongebonden vrouwenverslinder
Het is wel grappig – in ieder geval voor de kenners van de tv-serie – dat je de twee agenten goed herkent in de verhalen die ze vertellen, hun persoonlijkheden zijn dezelfde als hun personages in Narcos: Javier Peña is de ongebonden vrouwenverslinder, liefhebber van het ruige politiewerk, voor wie de regels vooral bestaan om ze aan z’n laars te lappen. En Murphy is ook ‘in het echt’ de traditionele family man, die de dingen volgens het boekje wil doen en die aan het einde van het verhaal niet een maar zelfs twee Colombiaanse kinderen adopteert.
Beide DEA-agenten zijn lovend over het werk van de DEA, over de Amerikaanse ambassade, maar vooral over het werk van de Colombiaanse politie en met name het Zoekblok, de politie-eenheid die het moeilijke en gevaarlijke werk uitvoerde. Slechts zijdelings worden problemen van corruptie binnen de politie-gelederen aangestipt, maar dat gebeurt met fluwelen handschoenen. Alleen de CIA, de organisatie waarmee de DEA gedwongen was samen te werken, krijgt een paar vegen uit de pan.
Het lijkt erop dat de twee DEA-agenten vooral willen benadrukken dat het stereotype van de Latijns-Amerikaanse corrupte politieagent niet helemaal klopt. Ze zijn zich bewust dat er duizenden Colombiaanse agenten waren die dagelijks hun leven op het spel zetten om Escobar te arresteren. Peña schrijft: “Een van de negatieve berichten die je steeds hoorde, was dat je de Colombiaanse politie en het Colombiaanse leger nooit kon vertrouwen. We kwamen er al snel achter dat dat helemaal niet waar was.”
Magere kennis
Wat de twee heel duidelijk willen voorkómen is afgeschilderd te worden als de twee gringo-helden die in het Wilde Westen van Colombia even op orde komen brengen. Daar slagen ze maar gedeeltelijk in, want ze weten toch nog zó weinig van Colombia (zelfs van de politiek, de drugskartels en dat soort zaken) dat hun commentaren soms lachwekkend overkomen. Daar wreekt zich toch een gebrek aan kennis en hun vooroordelen zijn makkelijk tussen de regels door (en ook in de regels zelf) te lezen.
Het boek gaat over een periode die toch al ver in het verleden ligt, dus je zou verwachten dat ze twee in de loop van de jaren en achteraf bezien tot nieuwe inzichten zijn gekomen. Maar dat is nauwelijks het geval. Ze zijn erg positief over hun meerderen, over de Colombiaanse autoriteiten, hoewel bijvoorbeeld enkele politieofficieren die ze met bewondering noemen, ondertussen in Colombia in een heel ander daglicht zijn komen te staan, zoals de kolonels Hugo Aguilar en Danilo González. Die eerste werd veroordeeld voor banden met paramilitairen en de tweede werd ontmaskerd als een sapo (verklikker) die werkte voor de maffia.
Uit alles blijkt dat hun werkelijke kennis van Colombia en zelfs van de zaken waarmee ze zelf direct betrokken waren, nogal mager en oppervlakkig is. Peña beweert zelfs dat Escobar linkse guerrillero’s gebruikte om te helpen tegen de Colombiaanse regering te vechten, wat nergens op slaat. Dat Murphy niet eens Spaans sprak, toen hij in Colombia kwam werken, hielp natuurlijk ook niet.
Enige echte onthulling
Zeker een minpunt is ook dat er weinig wordt verteld over de tegenspeler in het boek, Pablo Escobar, want over hem komen we maar weinig te weten. Misschien maar goed ook, want we horen al zo veel over de goede man, maar het is ook jammer dat er bijvoorbeeld niet wordt ingegaan op de manier waarop Escobar die klopjacht zelf beleefde en vooral, wat hij deed om uit handen te blijven van z’n vijanden.
Je zou ook wel wat meer willen horen over de veronderstelde samenwerking van het Zoekblok met de Los Pepes, criminelen die de handen ineen hadden geslagen om hun gemeenschappelijk vijand Escobar klein te krijgen. En was het wáár dat ze ook hulp kregen van het kartel van Cali in de jacht op Escobar en wat was de rol van de Amerikaanse ambassade en de DEA hierin?
De enige echte onthulling van Peña en Murphy – al wisten we dat ook al uit Narcos – is dat ze ondanks waarschuwingen van hun meerderen om dat niet te doen, toch persoonlijk deelnamen aan de operaties van de Colombiaanse politie. Volgens hen stond hun baas bij de DEA in Colombia, de legendarische Joe Toft, dit oogluikend toe. Joe Toft was de man die Colombia in 1994 openlijk een narco-democratie noemde, nadat in dat jaar bewijzen waren gevonden voor de financiering van de presidentscampagne van Ernesto Samper door de capos van het kartel van Cali.
Vertaling haastklus
Opvallend is wel dat de schrijvers, ondanks het feit dat zij als geen ander de frontsoldaten waren van de War on Drugs (begonnen door Nixon in 1973), die oorlog voor een belangrijk deel als een mislukking beschouwen. Peña schrijft: “Ondanks de miljarden die zijn opzijgelegd voor ordehandhaving en gewassenvervanging om arme boeren te helpen zich terug te trekken uit de lucratieve cocateelt, is een groot deel van deze oorlog een mislukking geweest. Onlangs zag ik statistieken samengesteld door de Verenigde Naties waaruit bleek dat Colombia in 2017 een recordniveau aan cocateelt kende. Er werd genoeg coca geproduceerd om meer dan 1300 ton cocaïne te maken, een toename van meer dan dertig procent vergeleken met de oogst van het jaar ervoor, volgens het Office on Drugs and Crime van de VN in Colombia.”
Voor veel lezers zal het een onaangename verrassing zijn dat het daadwerkelijke verhaal van de jacht op Escobar en waaraan het boek toch zijn titel ontleent, pas halverwege het boek begint. Daarvóór schrijven Peña en Murphy héél uitgebreid over hun leven, kindertijd en werk in de Verenigde Staten – daar moet je ook maar net in geïnteresseerd zijn natuurlijk…
Tenslotte. Ik zou een lezer aanraden het boek in de originele Engelse versie (Manhunters: How We Took Down Pablo Escobar) te lezen, want de vertaling die de uitgever heeft laten maken is beneden niveau, zoals vaak lijkt te gebeuren met dit soort boeken. Misschien was het een haastklus, misschien konden de vertalers niet beter, maar het is toch wel jammer dat de uitgever er niet meer moeite voor heeft gedaan om het een beetje leesbaar te maken in het Nederlands.
Steve Murphy & Javier F. Peña, Manhunters: onze jacht op Pablo Escobar, Kosmos Uitgevers, Utrecht/Antwerpen, 2019, ISBN 9789021573854, 317 pag., €20, vertaling: Henk Hardeman, Marike Groot, Sander Brink (GrootenBrink Vertalingen)