“Militairen zijn belangrijke staatsvormende instituties geweest, waarbij ze eeuwenlang de Latijns-Amerikaanse werkelijkheid hebben weerspiegeld en richting gegeven.” En ze zullen dat blijven doen. Dat stelt John Bawden, docent aan de universiteit van Montevallo in Alabama, in zijn vooral voor studenten geschreven beknopte overzichtswerk Latin American Soldiers. Armed Forces in the Region’s History. Eerder publiceerde Bawden The Pinochet Generation. The Chilean Military in the Twentieth Century. Daarin onderzocht hij hoe de ervaringen en intellectuele en institutionele cultuur van militairen hun handelen bij de staatsgreep tegen de socialistische president Salvador Allende en de aansluitende militaire dictatuur (1973-1990) hadden beïnvloed. Bawden keerde zich tegen het idee dat die militairen zich vooral lieten sturen door de Verenigde Staten.
Privélegers
Ook in zijn nieuwe boek plaatst Bawden militairen nadrukkelijk in hun nationale en Latijns-Amerikaanse context. In een uitgebreide inleiding en hoofdstukken over Mexico, Cuba, Brazilië en Chili schetst hij hun geschiedenis. Al bij de koloniale conquista in de zestiende eeuw werd de basis gelegd voor hun dominante positie en daarmee verbonden conflicten. Niet koninklijke Spaanse legers veroverden het continent, maar militaire leiders die hun eigen privélegers organiseerden en bij successen grote stukken land en privileges kregen. Mede daardoor werden – na jaren onafhankelijkheidsstrijd – de meeste landen in de negentiende eeuw geteisterd door burgeroorlogen. De strijd tussen conservatieven en liberalen werd verhevigd door het optreden van allerlei caudillo’s met hun privélegers.
Latijns-Amerikaanse militairen treden al eeuwen vooral op tegen interne ‘vijanden’ en opstanden. In de 19e eeuw waren er daarnaast nog een paar grote oorlogen tussen landen. Daarbij verloor Mexico land verloor aan de VS, en Bolivia en Peru aan Chili, terwijl Paraguay bijna werd vernietigd. In de 20e eeuw was er maar een grote oorlog tussen landen: de Chaco-oorlog van Bolivia en Paraguay (1932-1935).
Uitschot
In de negentiende eeuw werden de meestal krakkemikkige en slecht getrainde en ongedisciplineerde legers geleid door mannen uit traditionele elites. Binnen de legers bestonden scherp onderscheid op grond van etniciteit en huiskleur. Gewone soldaten werden vooral geronseld onder ongeschoolde landlopers, werklozen, criminelen en weesjongens; die golden als uitschot met een slechte reputatie. Vaak werden naast zulke legers allerlei soorten milities gevormd. Vrouwen vervulden bij de legers een belangrijke ondersteunende rol (tekst gaat verder onder afbeelding).
Eind negentiende eeuw begonnen presidenten – meestal zelf militairen – de nationale legers te moderniseren en professionaliseren. Vaak namen ze Europese adviseurs in dienst om de militairen vakkennis, beroepstrots en discipline te leren, zoals de Pruisische militair Emil Körner die het Chileense leger reorganiseerde. Er kwamen militaire academies naar Europees voorbeeld. Niet alleen afkomst, maar ook bekwaamheid werd bepalend voor je plaats in de hiërarchie. De militaire organisatie werd een belangrijk kanaal voor sociale mobiliteit. Talentvolle jongemannen uit de middenklassen konden generaal worden en vaak werd onderscheid op basis van etniciteit en huidskleur minder dwingend.
Natievorming
Officieren werden naar andere delen van het land gestuurd om te leren dat ze ook Mexicaan, Braziliaan of Chileen waren. Samenwerking tussen militairen uit verschillende regio’s moest regionale opstanden en afscheidingen te voorkomen. Volgens Bawden heeft vooral de nationale militaire organisatie gezorgd dat het kolossale Brazilië niet in drie of vier delen uiteen is gevallen. Vanaf 1900 stelden veel landen dienstplicht in voor een deel van de mannen. Die waren vaak ongeschoold, maar kregen les in lezen en schrijven en nationale geschiedenis. Zo droegen militairen bij aan een gevoel van nationale identiteit en natievorming.
Soms leidde deze professionalisering tot het besef dat militairen ondergeschikt moesten zijn aan het politieke gezag. Het versterkte ook de beroepstrots en het idee dat zij de hoeders en beschermers van de natie waren, terwijl politici er een potje van maakten en het nationale belang verkwanselden. Daarom meenden militairen te mogen en moeten ingrijpen als zijzelf dat nodig vonden. Zo werkten vooral jonge officieren aan het begin van de 20e eeuw in landen als Brazilië en Chili aan het afbreken van de macht van oude oligarchieën. Maar militairen keerden zich ook – vaak zeer repressief – tegen sociaal verzet van onderop. In de beslotenheid van hun kazernes koesterden ze hun afkeer van socialisme en communisme en minachting voor de burgermaatschappij.
Grijstinten
Dit en nog veel meer interessants, zoals het bijzondere geval van de Cubaanse militairen, spannende muiterijen van marinepersoneel en de rol van militairen bij de war on drugs, valt te lezen in dit boek. In het laatste hoofdstuk besteedt Bawden aandacht aan de Latijns-Amerikaanse militairen in internationaal perspectief, waarbij onder andere hun bijdrage aan vredesmissies wordt besproken.
Terecht legt Bawden de nadruk op de wisselwerkingen tussen de maatschappij en militairen in Latijns Amerika zelf. Te vaak zijn militairen – binnen een Koude Oorlogsperspectief – gezien als afhankelijke marionetten van de VS. Bij het lezen van dit boek moest ik denken aan de Nederlandse geschiedschrijving over de Duitse bezetting. Daarin domineerde lang het perspectief van ‘goed’ en ‘fout’. Daarnaast is een genuanceerder perspectief opgekomen, met ruimte voor twijfel, grijstinten en de omstandigheden waaronder veel mensen – zonder duidelijk ‘goed’ of ‘fout’ te zijn – probeerden te overleven.
Democratie bedreigd?
Ook de niet rechts-nationalistische literatuur over Latijns-Amerikaanse militairen kent een soort goed–foutperspectief. Sinds de militaire dictaturen van de jaren zestig tot tachtig van de vorige eeuw – vooral Argentinië, Brazilië, Chili en Uruguay – zijn centrale vragen of militairen democratie en mensenrechten bedreigen en of ze ondergeschikt zijn aan het civiele democratische gezag. Bawden ontkent de door militaire dictaturen ontketende terreur geenszins en vermeldt hun wandaden en aantallen slachtoffers. Ook stelt hij terecht dat de VS niet de almachtige beslissende factor waren bij de staatsgrepen en dictaturen als in Chili en Brazilië. Maar de VS-invloed was veel sterker in kleine Midden-Amerikaanse landen als Guatemala, El Salvador en Honduras, en zulke landen komen in zijn boek alleen terloops ter sprake.
Bawden doet met zijn nadruk op maatschappelijke inbedding van de militairen in de samenleving een impliciete poging dit goed-foutperspectief te overstijgen of minstens te relativeren. Maar in zijn invulling daarvan wordt de democratie-dictatuurkwestie iets van ondergeschikt belang. Hij vraagt zich niet af in hoeverre militairen nog een bedreiging vormen voor democratieën. Door zijn geringe aandacht hiervoor geeft Bawden een mijns inziens te positief beeld van de militairen: vooral natie- en staatsvormers en doorbrekers van verstarde verhoudingen. Zijn boek The Pinochet Generation is geprezen om de deels nieuwe benadering vanuit de militaire cultuur, maar ook bekritiseerd wegens het te makkelijk overnemen van opvattingen van militairen alsof die de ‘werkelijkheid’ zouden weergeven. Daardoor kan hun dictatoriaal optreden min of meer gerechtvaardigd lijken. Helaas gaat Bawden in Latin American Soldiers niet in op de verschillende benaderingen bij het bestuderen en beoordelen van het militaire optreden. Juist daar hadden studenten veel van kunnen leren. In The Pinochet Generation besteedde hij terecht wel aandacht aan die verschillende perspectieven. Zijn nieuwe overzichtswerk is boeiend en waardevol, maar het is goed om bij het lezen bewust te zijn van een zekere eenzijdigheid.
John R. Bawden, Latin American Soldiers. Armed Forces in the Region’s History. New York/London: Routledge 2020, 184 pag. ISBN 9781138492585 € 36,90