Uit nieuw onderzoek is naar voren gekomen dat zonder het gebruik van verdoving de Inca- chirurgen vaardiger waren in het uitvoeren van schedeloperaties dan artsen tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog.
Nauwkeurig onderzoek naar de schedels uit de Incarijk in het Peru van vóór Columbus heeft aangetoond dat honderden inheemse mannen en vrouwen onder het mes gingen. Hierbij hadden de chirurgen een slagingspercentage van 80 procent tegen 50 procent van Amerikaanse artsen tijdens de Burgeroorlog vijfhonderd jaar later.
De bio-archeologen John Verano en Anne Titelbaum en de neuroloog David Kushner hebben samen zeshonderdveertig schedels onderzocht, van de zuidkust tot de hooglanden in Peru. De schedels kwamen uit het tijdperk van 400 vóór Christus tot midden in de jaren 1500 na Christus.
De experts analyseerden chirurgische gaten die waren overgebleven na behandelingen. Hierbij is het succes gemeten aan de hand van de gaten in het bot rond de plek van de ingreep, die een mislukte operatie verraden, terwijl gladde botten rond de opening staan voor een gezond herstel. “De resultaten zijn geweldig”, zei Kushner. Hij zag dat de technieken met de tijd verbeterden en van 40 procent slagingspercentage rond 400 vóór Christus toenamen tot ongeveer 80 procent in het Incatijdperk.
Tijdens de Burgeroorlog, toen chirurgen ervoor kozen grote sneden te maken in de schedel, lag het sterftecijfer tussen de 46 en 56 procent. De Inca-artsen konden bogen op een sterftecijfer tussen de 17en 25 procent. Volgens Emanuela Binello, neurochirurg van de Universiteit van Boston, zou het verschil kunnen worden verklaard door het soort wonden van de patiënten. Onhygiënische ziekenhuizen, schot- en kanonwonden en infecties kunnen allemaal bijdragen aan de verschillende cijfers.
“Het trauma dat voorkwam tijdens de moderne Burgeroorlog verschilt sterk van dat van het opgelopen trauma dat voorkwam in de tijd van de Inca’s”, geeft ze aan. Desalniettemin omschrijft Binello de prestatie van deze chirurgen als “verbluffend”.