Bliksem, Houtblok. Als je je personages zulke namen geeft en binnen enkele bladzijden tot leven laat komen, dan wordt de lezer makkelijk meegevoerd in de stroom van het verhaal. Het zijn twee belangrijke figuren naast hoofdpersoon Antonio Bartoc in de roman De zangbreker van Carolina Trujillo (1970). Tony, zoals hij kort heet, is een zangbreker, een quiebracanto. Hij is dik, klein, heeft een scheel oog en is onzichtbaar voor mensen.
Tony en de zijnen moeten onopvallend aanwezig zijn, maar kinderen zien hen. Honden ook, en die gaan blaffen. Volwassenen zien hen niet, maar kunnen wel door hen heen lopen, met alle nadelige gevolgen voor de zangbrekers vandien. De zangbrekers kunnen ook verbranden in de zon. Zijn het geesten? Het antwoord doet er niet echt toe, want het verhaal verleidt en intrigeert de lezer: wat is hier aan de hand?
Tony helpt destructieve mensen de vernieling in, de zogenaamde dalers. Dat zijn mensen die vroeg of laat alles kapotmaken wat ze hebben opgebouwd. De gave van zelfdestructie is niet altijd makkelijk. Daar komt Tony om de hoek kijken, die soms het laatste zetje geeft ‘in de goede richting’. ‘Iemand – een klant – cashen’, heet dat in het jargon. Tegenover de dalers staan de stijgers, maar daar houdt Tony zich verre van.
De zangbreker is te lezen als de memoires van Tony, over zijn werk en leven, zijn falen en kleine succesjes. Het systeem waarbinnen Tony functioneert bevat behoorlijk wat hiërarchie en bureaucratie, waarbij ieder voor zijn eigen hachje vecht om zijn ‘quotum te halen’. Wanneer hij de regels overtreedt, wordt hij overgeplaatst naar Montevideo, de geboortestad van schrijfster Trujillo. Daar gaat Tony het werk steeds minder goed af. De val is diep voor deze zangbreker die eens gold als meest getalenteerde van zijn jaar. De vriendschap met zijn maat en collega Floyd komt onder druk te staan. En dan is er nog de slinkse ‘concullega’ Carmen, die hem een loer draait wanneer ze kan.
Als lezer ben je vooral in de aanloop van het verhaal wat uit balans. Waar gaat dit heen? Maar gaandeweg krijg je houvast, want je gaat mee in de denkwereld van het verhaal. De zangbreker is geen doorsnee roman, maar een mooi en uniek verhaal waarvoor je als lezer enige mentale lenigheid en vooral welwillendheid moet hebben. Trujillo creëert een parallelle wereld met zijn eigen logica en doet dat op zo’n organische en vanzelfsprekende wijze, dat ie naadloos in de onze over gaat. Je kunt je voorstellen dat Trujillo’s wereld ergens bestaat, in een andere dimensie.
In Montevideo stuit Tony op de familie La Dieda, die hij de Mussen noemt. Als de vader (de Mus) mede door toedoen van Tony in de bergen verdwaalt, blijven de Mussin, haar 13-jarige zoon Felipe (Bliksem) en dochter Mercedes achter. Tegen de regels in raakt Tony aan hen gehecht.
Bliksem raakt bevriend met Houtblok, de paar jaar oudere en stoere stratenmaker die al geld verdient. Beiden krijgen een baantje bij Jacinta’s, een plaatselijk bordeel waar alle meisjes worden aangesproken met de naam van een wereldstad, bijvoorbeeld Madrid. Even lijkt alles goed te gaan, maar Houtblok wordt ziek. Hij krijgt een relatie met Mercedes, die verliefd op hem is.
Ondanks dat Trujillo onalledaagse personages als zangbrekers uit een ongrijpbare wereld opvoert, is het verhaal universeel in de zin dat het gaat over de strijd in en om het leven. En het gaat vaker over verliezers dan winnaars, want die zijn saai, stelt Trujillo in interviews. Ze geeft een kijkje in de (menselijke) ziel, waarbij emoties als pijn en lijden dicht onder het oppervlak liggen. Niets menselijks is Tony cum suis vreemd: jaloezie, ego, luiheid, laksheid.
Mensen kapot maken klinkt misschien als een raar idee, maar Trujillo schept een eigen dynamiek. Fantasie is een krachtig middel. Als je op zo’n manier ellende kunt beschrijven, met compassie voor personages als Bliksem en Houtblok, dan kun je als lezer niet anders dan meevoelen. Er zit duidelijk liefde in dit boek en wellicht is het een interessant werk om te verfilmen. De zangbreker is een mooi boek, goed geschreven en met veel humor, dat niet per se begrepen hoeft te worden, maar waarin je mee moet laten gaan in de flow.
Carolina Trujillo kwam als vijfjarige met haar moeder en zusje naar Nederland toen ze moesten vluchten voor het dictatoriale regime in Uruguay. Haar vader was lid van de guerrillabeweging Tupamaros en belandde in 1973 in de gevangenis. Ze studeerde af aan de Filmacademie in Amsterdam (scenarioschrijven) en schreef eerder De bastaard van Mal Abrigo (Marten Toonder/Geertjan Lubberhuizenprijs 2002) en De terugkeer van Lupe García (BNG Nieuwe Literatuur Prijs 2009).
Carolina Trujillo, De zangbreker, Uitgeverij Querido, Amsterdam, 2014, ISBN 9789021445991, 372 pag., €19,95