Kroniek van een adviseur op Curaçao
In Het einde van de Antillen. Kroniek van een adviseur op Curaçao vertelt Freek van Beetz over zijn ervaringen op de Antillen in de periode 2001 tot en met 9 oktober 2010. Van Beetz werkte als adviseur van de minister-president van de Nederlandse Antillen. Hoewel de achterflap van het boek vermeldt dat het hier geen wetenschappelijke publicatie betreft, lezen we in het voorwoord dat de auteur wel degelijk een bijdrage wil leveren aan het debat over de koninkrijksrelaties.
Het Einde, zo zegt hij, wil vooral de overzeese kijk op de Nederlandse wijze van politiek bedrijven weergeven. Daar slaagt Van Beetz niet in. Wat Van Beetz wel aan de lezer weet over te brengen, ondanks de stroperige stijl waarin zijn werk is geschreven, is de diepe verdeeldheid op met name Curaçao die met het einde van de Antillen niet is opgehouden te bestaan.
Het einde van de Antillen is zware kost. Vanaf het eerste hoofdstuk over het IMF-programma tot en met de bijlage grossiert de auteur in namen, afkortingen en verwijzingen naar overleggroepen, commissies, subcommissies en technische beleidsdetails. Het leesplezier is door dergelijke passages ver te zoeken, en als lezer vraag je je af waarom bepaalde stukken tekst niet zijn herschreven of simpelweg geschrapt. Kortom, het boek vraagt doorzettingsvermogen. Daar staat tegenover dat de auteur een interessante kijk geeft op het politieke en maatschappelijke klimaat waarbinnen het proces van opheffing van de Antillen plaatsvond.
Verreweg de interessantste passages zijn die waarin Van Beetz de verharding van het maatschappelijk klimaat op Curaçao beschrijft. Naarmate de einddatum van de Antillen, 10 oktober 2010 in zicht komt en daarmee de geboorte van Land Kòrsou, klinkt de vraag wie Curaçaoënaar is, en wie niet, steeds luider. Het zal geen verbazing wekken dat het koloniale verleden en etniciteit in dit debat een belangrijke rol spelen, zoals de auteur zelf ook heeft ondervonden.
Want hoe zit dat nou met Van Beetz ? Een Nederlander die werkt voor de minister-president van de Nederlandse Antillen. Naar eigen zeggen is Van Beetz gevraagd door de Antilliaanse regering. Neen, zeggen andere partijen, we kunnen het zelf en hebben geen behoefte aan “een door Den Haag aangestuurde spion.” Hoe het ook zij, de beschreven discussies rondom zijn benoeming verraden de diepe verdeeldheid die de eilandelijke politiek plagen.
Hoewel Van Beetz zich voordoet als de zakelijke en afstandelijke adviseur, verraadt de toon van zijn observaties dat ook hij zich niet heeft kunnen onttrekken aan de verdeeldheid binnen de Curaçaose politiek. Hierdoor is Het einde vooral de kroniek van een PAR-adviseur, aangezien alle drie de ministers-presidenten die hij heeft geadviseerd afkomstig zijn uit deze partij. De PAR, Partido Antias Restructurá, wordt door andere partijen met een grote aanhang in de zwarte volkswijken gemakshalve beschouwd als een partij van de blanke en lichtgekleurde zakenelites. De PAR is de partij van de fatsoenlijke mensen, wiens gediplomeerde, in Nederland opgeleide bestuurders er keurige normen en waarden op na houden, in tegenstelling tot de anderen, laat Van Beetz impliciet weten. De beschrijvingen van de leiders en leden van andere partijen verraden een zeker dedain en paternalisme, zoals onderstaande beschrijving toont: “De anders zo trouwe kerkganger Godett bleef evenwel op het Fortplein achter. Samen met de nieuwe minister van Verkeer en Vervoer Richard Salas (zwarte zonnebril en een –niet aangestoken- Havana) en diens secondant en schoonzoon Gerrit Schotte; donker pak, zwarte zonnebril; we zouden later nog veel van hem horen). Ik moest wel heel erg denken aan Bertolucci’s Novecento.”
Deze neerbuigendheid van Van Beetz naar anderen buiten de eigen kring, komt ook naar voren in korte bitse opmerkingen richting de lokale Papiamentstalige pers. Waar NRC en lokale Nederlandstalige kranten als de Amigoe en Antilliaans Dagblad kritiekloos worden geciteerd, kan een lokale krant als de Ultimo Noticia op een uitbrander rekenen –“de anders altijd zo genuanceerde Ultimo Noticia”- wanneer zij een afwijkende mening verkondigt.
Wellicht dat Van Beetz dacht twee vliegen in een klap te slaan met Het einde. Het is een dagboek. Daarnaast een notitie die als verantwoording dient aan zijn superieuren en collega’s op het departement Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. En tenslotte, wat je met wat goede wil zou kunnen omschrijven als een informatieve schets over (politieke) cultuurverschillen. Door geen keuze te kunnen of willen maken verzandt Van Beetz in een werk dat schreeuwt om een redacteur of een vasthoudende lezer.