Met regelmaat dook de term ‘buen vivir’, Spaans voor ‘goed leven’, op in toespraken van de toenmalige Boliviaanse president Evo Morales (2006-2019). Ook milieuactivisten verwezen regelmatig naar buen vivir als een manier van samenleven waarin mens en natuur gelijk zijn aan elkaar en waarin de natuur wordt gerespecteerd. Sinds de nadelige gevolgen van CO2-uitstoot toenemen en er wereldwijde klimaattops zijn om de uitputting van de aarde tegen te gaan, wint het idee van ‘goed leven’ aan betekenis. Wat houdt dit in en hoe werkt het in de praktijk van Bolivia?
Vooral een aantal Zuid-Amerikaanse wetenschappers houdt zich bezig met de definiëring van ‘buen vivir’; ze noemen het een “utopie” of een “debat in ontwikkeling”, gericht op de opbouw van een andere maatschappij, waarin niet economische groei en consumeren centraal staan, maar houdbaarheid, solidariteit, wederkerigheid en gelijkheid leidende principes zijn. Buen vivir gaat ervan uit dat welzijn alleen kan bestaan in een gemeenschap die ook de natuur omvat. De mens maakt immers deel uit van de natuur en staat daar niet tegenover en zeker niet boven. Deze opvatting staat diametraal tegenover het westerse mens- en natuurbeeld, waarin welvaart en welzijn voor het individu voorop staan. Een vertaling van deze principes naar concrete beleidsmaatregelen staat nog in de kinderschoenen. Tot nu toe is buen vivir vooral een discussieplatform om een antwoord te vinden op de verwoestende gevolgen van klimaatverandering en groeiende sociale marginalisering.
Kosten
Het is niet verwonderlijk dat juist in het Latijns-Amerikaanse continent de zoektocht naar buen vivir is begonnen. Latijns Amerika is in grote mate afhankelijk van de ontginning en export van grondstoffen en van landbouw en veeteelt. Dit heeft nadelige gevolgen voor het milieu en voor de inheemse bevolking. Die bevolking woont immers veelal precies in de gebieden waar de winning van grondstoffen plaatsvindt en waar de grootschalige landbouw- en veeteeltbedrijven zich vestigen. De inheemse bevolking ziet daardoor haar leefgebied vervuilen of wordt er zelfs uit verdreven. Zowel de milieukosten als de kosten voor de inheemse bevolking zijn dus enorm. Dit is de basis om te zoeken naar een beleid dat wortelt in de inheemse denkwijze van buen vivir. Ook in het Westen staat klimaatbeleid hoog op de agenda en is vrijwel iedereen het erover eens dat de uitstoot van CO2 aan banden moet worden gelegd. Hoe dat moet, is de vraag. Volgens het principe ‘de vervuiler betaalt’ lijkt het logisch dat wie CO2 uitstoot daarvoor betaalt. Toch gebeurt dat nog te weinig.
Extractivisme
Bolivia onder president Evo Morales (2006-2019) en Ecuador onder president Rafael Correa (2007-2017) hebben als enige Latijns-Amerikaanse landen in hun nieuwe grondwetten van 2009 het begrip buen vivir opgenomen. Daarin worden de voorwaarden om tot buen vivir te komen opgesomd, zoals recht op water, recht op voedsel en voedselsoevereiniteit, recht op een schoon leefmilieu, recht op onderwijs en gezondheid. Pachamama, Moeder Aarde, heeft dezelfde rechten als mensen. Tegelijk hebben de linkse regeringen van beide landen economische groei en stabiliteit tot hun prioriteit gemaakt. Zoals Álvaro García Linera, vicepresident van Bolivia onder Morales, het formuleerde: “We moeten een industriële basis creëren om duurzame rijkdommen te genereren en om de levensomstandigheden van de arbeiders te verbeteren in de stad en op het platteland.” Hiermee werd het extractivistische ontwikkelingsmodel – het delven van grondstoffen en de grootschalige toepassing van landbouw (denk aan soja) en veeteelt – gerechtvaardigd om een sociale herverdelingspolitiek te kunnen voeren. Voorbeelden zijn de exploitatie van de lithiumvoorraden in de zoutvlakte van Uyuni, de gasexploitaties in het oosten van het land, de bouw van stuwdammen in de Río Madeira en de aanleg van een nieuwe verbindingsweg door een inheems gebied.
Sociaal beleid
In Bolivia is onder Morales het Bruto Binnenlands Product (BBP) gestegen, de extreme armoede afgenomen en zijn openbare investeringen toegenomen. Mede door de invoering van sociale programma’s is ook de inkomensongelijkheid verkleind en is de kwaliteit van leven voor verschillende bevolkingsgroepen, waaronder ook de inheemse, verbeterd. Die economische voorspoed is echter afhankelijk van extractivisme; de toegenomen staatscontrole over gasvoorraden en de boom in grondstofprijzen zorgden tussen 2005 en 2013 voor een achtvoudige groei van de overheidsinkomsten. Daarmee konden openbare investeringen en sociale programma’s worden bekostigd. Sinds de grondstofprijzen zijn gedaald wordt het land geconfronteerd met een sterke afname van de exportopbrengsten en de internationale reserves. Het afgelopen jaar is deze tendens door de gevolgen van de coronapandemie nog versterkt. Niet voor niets is verbetering van de economie een prioriteit van de nieuwe president Luis Arce, die in november 2020 aantrad. Deze ex-minister van Economie onder Morales ziet hiervoor de ontginning en de verdere industrialisering van lithium als een noodzaak.
Papieren tijger
Critici van het extractivisme wijzen erop dat de ‘Wet over de rechten van Moeder Aarde’, die aan de natuur rechten toekent, alleen op papier bestaat. Zo is in Bolivia de sojaproductie, een monocultuur met gebruik van genetisch gemodificeerde organismen, tussen 1985 en 2019 verdubbeld. In 2020 produceerde het land ruim 2,5 miljoen ton soja op 1,3 miljoen hectare grond, ongeveer een derde van de oppervlakte van Nederland. Nationale parken en beschermde gebieden worden bedreigd door wegen en grote dammen. Door de stroom aan inkomsten kon Bolivia de noodzaak van economische diversificatie negeren. Als gevolg hiervan is de economie nu zelfs nog afhankelijker van de ontginning van primaire hulpbronnen dan in de boomjaren. De plannen van de regering tot 2025 zijn dezelfde die al onder Morales zijn opgesteld. Ze behelzen verdere exploitatie van waterkracht, bouw van nieuwe megadammen voor elektriciteitsexport, uitbreiding van de grootschalige landbouw en ontginning van lithium. President Arce was als minister onder Morales de architect van dit beleid. Tegenstanders van deze aanpak noemen de grondwet een papieren tijger, want het land is nog steeds afhankelijk van de export van natuurlijke rijkdommen en er worden nog steeds nieuwe ontginningsgebieden opengelegd.
Roofzuchtig
Een van de bekendste critici van het extractivisme en initiatiefnemer om buen vivir in de grondwet op te nemen is Alberto Acosta, die aanvankelijk minister van Mijnbouw en Energie was tijdens de eerste ambtstermijn van president Correa (2007-2011) in Ecuador. Acosta is niet mals over de extractivistische politiek van Ecuador en Bolivia: “Regeringen, zoals ook de huidige, zijn niet in staat de vloek van het exploitatiemodel te overstijgen door concrete stappen te zetten die de overgang van onze economie bevorderen naar minder afhankelijkheid, naar nationale integratie en uitbreiding van de interne markt. Dit vraagt een duurzaam en rationeel gebruik van de beschikbare natuurlijke hulpbronnen op basis van allianties, overleg en consensus, die kunnen leiden tot een buen vivir dat werkelijk loodrecht staat tegenover het ontginningsmodel van mijnen en ruwe olie.”
Acosta meent dan ook dat het niet goed afloopt, want een economie die zo sterk gebaseerd is op de ontginning van natuurlijke rijkdommen, heeft geen solide basis. “Als we blijven voortbouwen op de exploitatie van olie en mijnbouw, zullen we nooit een ontwikkeld land worden, maar altijd een land in de periferie blijven”, zei hij in een interview met de krant El Razón. “Bovendien is extractivisme in essentie gewelddadig en roofzuchtig.” Ook in Bolivia klinkt soortgelijke kritiek. Volgens bioloog en klimaatactivist Marco Octavio Ribera spreekt de regering met dubbele tong: “Daarbij wordt een onjuist internationaal imago gecreëerd van klimaat- en milieubescherming dat niet overeenkomt met wat in feite in het land gebeurt. De regering pleit op internationale fora voor respect voor de natuur, terwijl in werkelijkheid een ontwikkelingsmodel wordt bevorderd dat over de natuur en de rechten van inheemse gemeenschappen heen walst.”
Echte prijs
Het valt met de concrete invoering van buen vivir of met stappen in die richting dus niet mee. Het blijft vooralsnog bij bescheiden voorstellen, zoals het idee van invoering van hernieuwbare energie op het niveau van gemeenschappen. De toekomst van energie ligt immers in hernieuwbare energiebronnen, niet in de winning van fossiele brandstoffen. De ontwikkeling van zonne- en windenergie binnen gemeenschappen en gemeenten kan Bolivianen veranderen van louter consumenten in producenten van elektriciteit, terwijl de afhankelijkheid van aardgas – nu nog 70 procent van alle energie – sterk afneemt. Een ander voorstel is dat consumenten moeten beginnen met het betalen van de ‘echte waarde’ van de producten die ze consumeren. Daarvoor moeten milieu- en sociale kosten worden opgenomen in de uiteindelijke prijs. Zo zouden in een product dat te koop is in Bolivia, maar gemaakt is in China met bijvoorbeeld koper uit Chili of een ander metaal uit Peru, de sociale en milieukosten van mijnbouw en transport verdisconteerd moeten worden in de prijs. Het product zou dan veel meer kosten.
Kleinschalig
De huidige voorstellen voor praktische toepassing van buen vivir lijken vooral gediend te zijn bij kleinschaligheid. Neem bijvoorbeeld de voedselproductie. Kleinschalige productie heeft een aantal voordelen. Het is een weerspiegeling en versterking van de lokale cultuur en biedt betere bescherming van de lokale omgeving. Het heeft ook een grotere kans om in de lokale behoeften te voorzien. Bovendien verbruiken productiewijzen die gericht zijn op de regionale markt weinig grondstoffen en energie. De dagen van grootschalige landbouw gericht op export zouden daarmee zijn geteld, wat de consumenten van quinoa uit de Andes ongetwijfeld zouden verwelkomen. Sinds de commercialisering van quinoa is dit – ooit traditionele – gewas voor de Andesbewoners voor hen praktisch onbetaalbaar geworden.
Bolivia en andere Latijns-Amerikaanse landen zouden dan niet langer de rol hebben van exporteur van primaire grondstoffen voor de wereldeconomie. Het betekent ook dat alleen die hoeveelheid natuurlijke hulpbronnen wordt ontgonnen die nodig is om te voldoen aan de vraag op het continent zelf. Tot nu toe neemt echter de grootschaligheid alleen maar toe.
Alternatieven
Het draait uiteindelijk om het vinden van alternatieven, meent Acosta: “We moeten ophouden te geloven dat we met meer extractivisme uit het extractivisme zullen komen, zoals nu gebeurt.” Er is een plan nodig voor transitie: niet langer de grootschalige landbouw uitbreiden, geen ruimte laten voor de megamijnbouw en op zoek gaan naar alternatieven. Er is geen blauwdruk voor verandering, maar het gaat om de zoektocht naar nieuwe perspectieven, want het is duidelijk dat we tegen de grenzen van het huidige ontwikkelingsmodel aanlopen. “Een agenda voor de promotie van buen vivir is er niet”, zegt Acosta, “Het gaat eerder over verschillende opties die bedacht en opgebouwd moeten worden vanuit de grassroots, van onderop dus.”
Dit artikel is eerder verschenen in de Parbode en door de auteur bewerkt voor La Chispa.
Deze bijdrage is onderdeel van de Bolivia Special (april-mei 2021)