Een tijdje geleden nam ik deel aan een webinar over de Nederlandse betrokkenheid bij Latijns Amerika. Alle deelnemers riepen op tot meer steun aan het Latijns-Amerikaanse maatschappelijk middenveld. Een vertrouwd geluid, want een jaar geleden zeiden diezelfde mensen hetzelfde. Zij horen helaas tot het afnemend aantal mensen in Nederland dat zich beroepsmatig nog met het continent bezighoudt. En ik heb gezien welke gevolgen het wegvallen van aandacht en steun voor ngo’s kan hebben in een land als Bolivia.
Rond 1990, zo ging het verhaal binnen de NGO-sector, bestond een gemiddeld Boliviaans gezin uit een vader, een moeder, wat kinderen – en een vertegenwoordiger van een NGO. Die NGOs konden rekenen op veel financiële steun van Europese en andere donororganisaties. Bolivia was immers arm, met name de inheemse bevolking had te maken met voedselgebrek en analfabetisme en het land had pas in 1982 een burgerregering gekregen. Er moest dus veel opgebouwd worden en de solidariteitsgedachte in landen als Nederland was sterk. Die tijden zijn echter grotendeels voorbij, in Nederland en daarbuiten. Daar zijn verschillende redenen voor te geven.
In de eerste plaats hadden rond die tijd de militairen in de meeste Latijns-Amerikaanse landen zich teruggetrokken in hun kazernes en kwam er een einde aan de openlijke, schokkende mensenrechtenschendingen in de regio. Daarmee droogde de vluchtelingenstroom uit de regio op en raakten deze landen langzaam maar zeker ‘buiten beeld’, mede door ontwikkelingen elders in de wereld.
Laag middeninkomensland
Daarnaast nam de armoede op veel plaatsen daadwerkelijk af. Hoewel Bolivia pas op de 107e plek van de 189 landen op de Human Development Index 2020 staat en nog steeds een van de armste landen van het westelijk halfrond is, valt het daarmee wel in de categorie ‘lage middeninkomenslanden’. Dat is een flinke stijging ten opzichte van een generatie geleden.
Inderdaad zijn er nu veel minder bedelaars op straat dan rond 1990. Toch is het land nog niet ‘rijk’ en veel mensen kunnen een steuntje in de rug nog goed gebruiken. De overheid heeft daar de middelen vaak niet voor, andere binnenlandse fondsen zijn er nauwelijks en buitenlandse organisaties hebben zich de een na de ander uit het land teruggetrokken. Daar komt bij dat de Boliviaanse regering sinds het aantreden van Evo Morales als president in 2006 een klimaat had geschapen waarin buitenlandse organisaties niet echt meer welkom waren. Lokale NGOs werden soms zelfs ronduit vijandig behandeld als ze zich niet uitdrukkelijk pro-Morales opstelden.
Ondanks Morales’ pro-onderklasse retoriek en van opkomen voor Pachamama (Moeder Aarde), richtte hij zich in de praktijk op economische groei via de ontginning en export van grondstoffen. Dat bracht hem regelmatig in conflict met milieubeschermers en inheemse activisten die hun leefgebied wilden beschermen.
In de klem
Al met al is er in Bolivia sprake van een enorme polarisatie en kwam vooral het maatschappelijk middenveld klem te zitten tussen voor- en tegenstanders van Morales. Bovendien moest ze het steeds meer zonder externe steun stellen. Ik herinner me een bezoek aan een tehuis voor zwaar gehandicapte weeskinderen, feitelijk geleid door twee vrouwen die allebei 12-uursdiensten moesten draaien om de kinderen te verzorgen. Er was geen geld om een derde persoon aan te nemen. Omdat de NGO die het tehuis runde zich niet uitdrukkelijk pro-overheid opstelde, was overheidssteun vrijwel uitgesloten. Andere donoren waren er nauwelijks en voor buitenlandse ontwikkelingsorganisaties was steun aan een klein groepje weeskinderen financieel niet aantrekkelijk.
Ook een bezoek aan de wijk Plan 3.000 in Santa Cruz staat me nog helder voor de geest. De wijk bestond in 1983 nog niet toen de overheid het land beschikbaar stelde aan drieduizend families, slachtoffers van overstromingen dat jaar. Inmiddels schijnen er tegen de vierhonderdduizend mensen te wonen in overvolle hutjes, bloedhete of juist steenkoude hokken en – inderdaad, soms ook in stenen huizen. Hoewel er voorzieningen als scholen, riolering en gezondheidscentra in de wijk zijn (wat op zich indrukwekkend is), schieten deze gezien de snelle bevolkingsgroei en de noden altijd tekort.
Kinderarbeid
Hoewel het aantal Bolivianen dat in extreme armoede leeft tussen 2005 en 2018 meer dan gehalveerd is, is volgens overheidscijfers 50 procent van de bevolking nog steeds arm tot zeer arm met een besteedbaar inkomen van minder dan twee dollar per dag. Velen van hen wonen in het snel urbaniserende Bolivia in wijken als Plan 3.000 waar huisvesting en transport duur zijn en de (informele) lonen laag. Bovendien hebben deze mensen te kampen met geweld, hitte (of kou in de hooggelegen steden), gebrek aan drinkwater en overstromingen. De afgelopen jaren zijn ze dan misschien wel uit de absolute armoede gekomen en slagen er door klusjes, kinderarbeid of anderszins in niet van de honger om te komen, maar ze missen net dat beetje extra steun om echt uit de armoede te klimmen.
De basis voor verdere sociale ontwikkeling in het land is gelegd en in principe zijn veel Boliviaanse NGOs professioneel genoeg om financiële steun goed te besteden en te verantwoorden. Ook de benodigde minimale infrastructuur van het land als geheel is goed genoeg om technische ondersteuning tot zijn recht te laten komen. De redactie van La Chispa hoopt dat haar berichtgeving – in april en mei met speciale aandacht voor Bolivia – Nederlandse ontwikkelingsorganisaties zal inspireren weer eens naar het zuidwesten te kijken. Niet zozeer omdat de armoede hier extremer zou zijn dan elders, maar juist vanwege de mogelijkheden deze effectief te bestrijden.
Deze bijdrage is onderdeel van de Bolivia special (april/mei 2021)