Het papieren huis is een novelle van krap honderd bladzijden, waarin de Argentijnse schrijver Carlos María Domínguez (1955) op schitterende wijze een (literaire) zoektocht neerzet. De verteller – een naamloze hoofdpersoon – is een Argentijn die Latijns-Amerikaanse vertelkunst doceert aan Cambridge. Hij keert terug naar Latijns Amerika.
Het verhaal kenmerkt zich door de afwezigheid van veel handeling. Toch hangt de spanning al meteen in de lucht, doordat Domínguez op natuurlijke wijze boeken ook tot hoofdpersoon weet te verheffen. “Boeken zijn gevaarlijk”, zo wist de grootmoeder van de verteller al en hiermee is de dreigende toon gezet.
Het papieren huis is eigenlijk meer dan een novelle. Het is een ode aan het boek, aan de lezer. Aan de woorden die gezamenlijk zinnen vormen en die op hun beurt de bouwstenen van een verhaal zijn. Domínguez zet op subtiele wijze de belevingswereld en gedachtegang neer van lezers die zielsveel van boeken houden. De personages zijn bijna zonder uitzondering ware boekenfanaten. Bluma Lennon moet het lezen van een boek meteen al in de eerste regel bekopen met haar dood. Wanneer er een boek, dat onder de mortel zit, voor haar bezorgd wordt, besluit de naamloze verteller, die een collega van Bluma is, het boek terug te brengen naar de afzender, de Uruguayaan Carlos Brauer.
Tijdens zijn zoektocht ontmoet de naamloze verteller bizarre boekfanaten en bezeten bibliofielen die niet van hun boeken kunnen wijken. En de Carlos Brauer naar wie hij op zoek is, is het summum qua boekenbezetenheid. Brauers huis barst uit z’n voegen van de boeken en wanneer hij het overzicht kwijtraakt, draait hij volledig door. Ook de verteller zelf ontkomt niet aan de onvermoede krachten van boeken. Boeken dreigen het leven te beheersen. Het boek dat onder de mortel zit, heeft zo’n lading dat hij van Engeland naar Uruguay reist om het terug te brengen. Naarmate hij dichter bij de ontrafeling van het mysterie komt, neemt de beklemming toe. Een prachtig, tijdloos verhaal waarin ook nog ruimte voor humor is.