Zondag 7 oktober was het D-day. De verkiezingen waren in buurland Venezuela, maar in Colombia hield iedereen de adem in. Was het mogelijk dat er een einde zou komen aan het tijdperk-Chávez, zo vroeg iedereen zich af. Hugo Chávez is niet bepaald populair in dit land, vooral vanwege zijn openlijke steun aan de linkse guerrillabeweging FARC. De hoop werd gevoed door een man die in staat leek om de kolonel via de stembus te verslaan. Henrique Capriles was zijn naam. Gematigd type, democratisch gezind, zonder overdreven retoriek, die bovendien als gouverneur van de provincie Miranda had laten zien ook een goed bestuurder te zijn.
Tijdens het traditionele zondagmiddagsamenzijn bij m’n schoonfamilie ging het vooral over de verkiezingen in Venezuela. De belangrijkste onderwerpen van discussie: zou Chávez een eventueel verlies accepteren? Zou het leger ingrijpen als Capriles won? Zou het chavisme zijn toevlucht nemen tot fraude om de ‘Bolivariaanse revolutie’ veilig te stellen?
De spanning was de hele dag bijna ondraaglijk. De media wilden steeds graag méér vertellen, maar we moesten het doen met nieuws over de lange rijen voor het stembureau, over de fantastische nieuwe stemcomputers en over de plaats waar de kandidaten hadden gestemd. Géén laatste-moment-voorspellingen en al helemaal geen (voorlopige) uitslagen.
Normaal gesproken, wanneer stembiljetten handmatig worden geteld, komen verkiezingsuitslagen druppelsgewijs binnen en word je de hele dag geleidelijk voorbereid op de defintieve uitslag. Eerst de uitslagen van de grote steden, daarna de steden op het platteland en tenslotte de de verafgelegen dorpjes.
Misschien kwam daarom de klap extra hard aan. Om half tien ‘s avonds, één kort berichtje van de nationale verkiezingsraad en alle hoop was vervlogen. Want die maakte bekend dat 90 procent van de stemmen binnen was en dat Chávez met 55 tegen 44 procent had gewonnen. Dat was het. Daar hadden we maanden naar toegeleefd. In één minuut was alle hoop vervlogen. Nóg eens zes jaar Chávez. Bij leven en welzijn zal hij maar liefst tot 2019 regeren, precies twintig jaar lang.
Onder ‘normale’ omstandigheden zou een regering met een staat van dienst als die van Chávez hard worden afgestraft in de stembureaus: torenhoge inflatie en staatsschuld, complete afhankelijkheid van import (ook wat betreft voedsel), inefficiënt staatsapparaat, geweldige corruptie, hoge geweldscijfers. Maar… Chávez kan rekenen op de inkomsten uit de verkoop van ruwe olie (2,5 miljoen vaten per dag) en met dat geld weet hij zijn achterban tevreden te houden, via een bijzonder gul systeem van subsidies en materiële staatssteun. De enige tegenprestatie die de president van deze burgers verlangt, is dat ze een rood shirtje aantrekken en met een rood vlaggetje komen wapperen bij de Boliviaanse manifestaties en bijeenkomsten. Én op Chávez stemmen natuurlijk.
Triest dat een regering met zo’n staat van dienst de verkiezingen kan winnen. En nog triester dat die als beloning nog eens zes jaar krijgt om Venezuela verder in de afgrond te duwen.