De feestdagen doorbrengen aan de noordelijke kust van Colombia tijdens de ‘grote vakantie’ is een jaarlijks terugkerend ritueel van mijn schoonfamilie. Anders dan in Europa valt die hier rond de jaarwisseling, wanneer scholieren en studenten zo’n twee maanden vrijaf hebben. Eind december worden de koffers gepakt en gaat de hele familie, dus inclusief ooms, tantes, neven en nichten, in een karavaan van vier of vijf auto’s van Medellín naar San Bernardo del Viento, Coveñas of Santa Marta. Dit jaar, in San Bernardo, had de vakantie een speciale, wat trieste bijsmaak, want het was de eerste vakantie zonder moederlief (oma), die in november is overleden.
Zo’n vakantie verloopt altijd volgens hetzelfde patroon: met een man of twintig in drie kleine zomerhuisjes, de gezamenlijke maaltijden, de dagelijkse gang naar het strand, ‘s avonds de conversatiesessies. Altijd wordt er wel iemand ziek (hoofdpijn, maagpijn of oorpijn door het zeewater) en altijd is er de oom (zwager) die de beste grappen maakt. Ik heb nogal aan dergelijke vakanties moeten wennen, want zo’n groepsgebeuren is eigenlijk niet aan mij besteed. Maar ik ben er inmiddels aan gewend geraakt en heb mijn plaats in de familie wel veroverd; niemand kijkt er nog vreemd van op dat ik de schaduw opzoek, een boek ga lezen en me wat onttrek aan het familiegebeuren.
Eén dag van de vakantie bracht ik in het dorp San Bernardo door, waar precies twee jaar geleden twee Bogotaanse studenten werden vermoord, een misdaad die het hele land toen in beweging bracht (zie mijn columns Twee Werelden en Einde Verhaal van begin 2011). Een bevriende landgenoot die in dat dorp woont, onthulde me met naam en toenaam alle details en nam me mee naar het ouderlijke huis van de hoofddader van die gruwelijke misdaad, een zekere Negrete.
Zo hoorde ik dat die man, uiteraard een hufter van het ergste allooi, tot grote afschuw van de inwoners van het dorp dit jaar verlof had gekregen van de rechter om de feestdagen bij z’n familie in Bernardo door te brengen. De reden daarvoor is simpel. De man betaalt een kapitaal voor een ‘goede’ advocaat en heeft politieke connecties in de regio. Ik weet het al langer, maar het is toch altijd weer even wennen om te wonen in een land waar straffeloosheid de norm is, het rechterlijk apparaat niet werkt en justitie niet bestaat.
Na zeven dagen zon, zee en strand gingen we weer terug naar Medellín, een reis van twaalf uur, voor een deel over de hoge Andesbergen waar je maar langzaam vooruit komt en gedwongen bent om tientallen vrachtwagens in te halen in krappe haarspeldbochten, met een zicht van minder dan vijftig meter. Die smalle, kronkelige wegen stammen nog uit de jaren vijftig en werden aangelegd door generaal Rojas Pinilla, de enige dictator uit de recente Colombiaanse geschiedenis. Dergelijke wegen leiden noodgedwongen tot riskante inhaalmanoeuvres en iedereen is altijd weer opgelucht als alle auto’s heelhuids in Medellín aankomen. Lekker uitgerust, dat wel, maar alweer vol adrenaline door de stressvolle terugtocht.