Dagelijks komen er over de 2.200 lange grens tussen Colombia en Venezuela duizenden Venezolanen het land binnen, zowel legaal als illegaal. Sommigen komen alleen om eten of medicijnen te bemachtigen, maar een steeds groter aantal besluit in Colombia te blijven. Eerst in de grenssteden Cúcuta of Maicao, maar later reizen velen door naar Bogotá, Medellín, naar de kust of naar het buitenland. Sommigen zijn Colombianen die vroeger, tijdens de petroleumbonanza van de jaren zeventig naar Venezuela emigreerden en die nu uit pure armoede terugkeren. Maar het grootste deel zijn ‘gewone’ Venezolanen die op de vlucht zijn geslagen voor de gevolgen van het economisch wanbeleid van de huidige regering van president Nicolas Maduro. Deze opvolger van Hugo Chávez, de kolonel die zijn land wilde redden uit de klauwen van de corrupte politici, maar die de grondslag heeft gelegd voor de huidige crisis die van Venezuela een bloedige dictatuur heeft gemaakt.
Volgens schattingen wonen in grensstad Cúcuta op het moment rond de 600.000 Venezolanen en komen er elke dag 35.000 bij, waarvan sommigen dezelfde dag weer terugkeren, terwijl anderen voorgoed blijven. Hetzelfde geldt, in mindere mate (met minder immigranten dus) voor andere grensgebieden als Arauca en La Guajira, met grensstad Maicao.
In het weekblad Semana werd ik getroffen door een paar willekeurige getuigenissen van Venezolanen die zijn gevlucht voor de onderdrukking en armoede in hun thuisland.
“Het was haar laatste nacht als prostituee. Ze heeft twee dochters, eentje van twaalf en eentje van vier jaar. Die heeft ze achter gelaten bij haar moeder in San Sebastián de los Reyes (100 km ten zuiden van Caracas), om aan te slag te gaan in Cúcuta, samen met nog vier andere vrouwen. ‘Ik at al drie dagen niks anders dan arepa met zout en ik kon het niet meer’, zegt ze.
Samen met vier anderen kwam ze afgelopen week in Colombia aan, na een busreis van dertig uur. Overdag werkten de vrouwen in een bordeel met negen andere Venezolaanse vrouwen. Aangezien ze in de eerste drie dagen geen cliënten wisten te scoren, gingen ze de nacht erna de straat op. Ze brachten tussen 30.000 en 35.000 peso’s (ongeveer tien euro) per seksuele dienst in rekening en betaalden een dagelijkse huur van 8.000. Ze aten een keer per dag: brood of rijst.
Die nacht had ze ook geen succes op straat en daarom besloot ze de dag erop naar La Parada te reizen, een wijk van Cúcuta, dichtbij de grens, om daar voor 30.000 peso’s haar haren te verkopen. Daarmee kan ze de 28.000 pesos betalen die ze in het krijt stond bij de eigenaar van het bordeel en kreeg ze haar paspoort terug. Nu wil ze proberen een andere bron van inkomsten te vinden.
Javier Escalona is een elektro-ingenieur. Zijn familie woont in Maracaibo en zes weken geleden besloot hij naar Maicao te reizen, in het departement La Guajira, het noorden van Colombia. Overdag heeft hij een plekje op straat waar hij probeert zijn gereedschap, dat hij uit Venezuela heeft meegebracht, aan voorbijgangers te slijten. Het bedrijf waar hij werkte is een tijdje terug failliet gegaan en hij zag geen andere mogelijkheid dan naar buurland Colombia te vertrekken voor een betere toekomst.
Op de reis daar naartoe, op Venezolaans grondgebied, werd hij verschillende keren aangehouden bij wegcontroles door de Guardia Nacional. De agenten pakten hem in totaal 1.200.0000 bolivars af, gemiddeld tussen de 50.000 en 100.000 bolivar per controle. Toen hij in Maicao aankwam werd hij beroofd: een paar criminelen, gewapend met messen, sloten hem in en namen hem al zijn contant geld af. ‘Ik woonde in Maracaibo. Er was geen water en riolering, de elektra viel elke nacht uit, de elektrische apparaten gingen daarom kapot. Op de plaats waar ik woon hebben de Chávez-aanhangers alles onder controle en vallen ze je constant lastig en slingeren ze je de hele dag naar je hoofd: wij zijn hier de baas!’
Norali staat op de hoek van Calle 13 en Carrera 15 in Maicao, waar ze gebruikte borden en ander tweedehands vaatwerk probeert te verkopen. Ze is al in Maicao sinds de crisis begon. ‘We smeken president Santos om ons niet het land uit te sturen, we zijn immigranten. In Venezuela is geen eten, geen medicijnen. Bijna allemaal slapen we op de grond, als dieren. Het enige wat we willen is dat ze ons laten werken. Weet je, hier in Colombia verdienen we op een dag wat ze ons daar, in Venezuela, voor een maand werken betalen. En wat we in die maand verdienen is nog niet genoeg om twee dagen van te eten. We zijn hier vanwege de crisis, de meesten van ons zijn alleenstaande moeders. Ons eigen land is veranderd in een soort Wilde Westen.’
Joheini heeft epilepsie en een mentale handicap en steekt regelmatig met haar ouders de grens over om in Cúcuta medicijnen te kopen. ‘Het meisje heeft Clobazam nodig, een medicijn dat in Venezuela niet meer te krijgen is’, zegt haar moeder. Het paradoxale is dat volgens de mensen hier in de stad veel van de medicijnen die in Cúcuta te koop worden aangebonden, afkomstig zijn uit Venezuela, die via smokkel weer in Colombia terecht komen.
Richard Segovia is een maand geleden in La Parada aangekomen, aan de grens tussen Colombia en Venezuela. Hij kwam met zijn vrouw die vier maanden zwanger is, en met verder niks dan de kleren die hij aan heeft. En… met een grote vuilniszak vol met bolivar-biljetten, geld dat sinds de astronomische geldontwaarding vrijwel niks meer waar is.
Hij leed honger, hij was net vader geworden en hij had geen idee hoe hij in die omstandigheden kon overleven. Hij had in Caracas en andere steden in Venezuela gezien dat mensen de bolivar-biljetten verbrandden, ze in de zee gooiden of aan de kinderen gaven als speelgoed. Je kon er zo goed als niks voor kopen.
Toen kwam hij op het idee om zijn handvaardigheid te gebruiken om iets nuttigs met de biljetten te doen. Hij begon de biljetten met de laagste denominatie te vouwen en er origami-figuren van te maken. Eerst maakte hij sterren, daarna hartjes en tenslotte kwam hij op het idee om er tassen van te maken. ‘Toen ik erachter kwam dat je niks kon kopen met zo’n hoop biljetten, gaf ik er de voorkeur aan om er iets moois mee te maken’. In Cúcuta verkoopt hij zo’n tas nu voor gemiddeld 35.000 peso’s. Op een dag kan hij er tot wel tien maken, maar hij raakt ze niet allemaal in die stad kwijt. Daarom heeft hij mensen ingeschakeld die hem helpen de tassen te verkopen in Bogotá, Medellín, Cali en andere steden, voor een hogere prijs, dat wel. Een deel van het geld dat hij met zijn handwerk verdient, stuurt hij naar zijn moeder en een achtergebleven zoon in Caracas.