Het is geen geheim dat muziek herinneringen naar boven kan halen. Maar een andere sensatie is bepaalde muziek te horen op een plek waar je die totaal niet zou verwachten. Dat had ik jaren geleden al eens, toen ik The Smiths hoorde in een klein dorpje op het platteland van Portugal. Ik had het dit weekend nog, toen ik in een cafeetje in het centrum van Medellín, tussen de herrie van electronic, hiphop en reggaetón, plompverloren een oud nummer van The Cranberries hoorde.
De vreemdste ervaring had ik echter zo’n anderhalf jaar geleden. Toen werd ik op een zaterdagochtend gebeld door een onbekende, die me vroeg of ik als tolk kon optreden. Er zouden een aantal Nederlanders naar Medellín komen en die spraken geen woord Spaans, dus hij had iemand nodig om de communicatie in goede banen te leiden. Hij vertelde er ook meteen bij dat geld geen probleem was en dat er haast bij was.
De man kwam me persoonlijk ophalen en we vertrokken eerst naar een restaurant in een van de betere buurten van Medellín, waar een vriend van hem erbij kwam. Na een paar biertjes gingen we op pad om de Nederlanders te ontmoeten. Ik begon me een beetje zorgen te maken toen we Antioquia inreden, een wijk met een bijzondere geschiedenis. Via het nabijgelegen vliegveld Olaya Herrera werden de eerste drugstransporten opgezet en in de straten van die wijk zette Pablo Escobar, als pistolero, zijn eerste schreden op het pad van de misdaad.
De plaats van bijeenkomst was een establishment aan de Vijfentwintigste Straat, met een enorme parkeerplaats ervoor, waardoor de café-discotheek wat van de weg af lag, een beetje verscholen. We werden opgewacht door een stuk of vijf jongeren, die kennelijk zaken gingen doen met de Nederlanders. Die landgenoten kwamen een paar minuten later aangereden, in een enorme 4WD pickup truck met donkere ruiten. Toen ik zag wat voor types eruit stapte, wist ik meteen dat het geen ‘normale’ zakendeal was waarvoor ik was uitgenodigd. Ik was getuige van een ontmoeting tussen de Colombiaanse en de Nederlandse onderwereld! Maar ik kon toen natuurlijk niet meer terug.
Het Colombiaanse combo en de drie Nederlanders, Bossche jongens zo te horen, begonnen zonder veel omwegen de details van een drugstransport te bespreken. En ik moest er als tolk voor zorgen dat er geen misverstanden ontstonden, maar dat was me wel toevertrouwd, want door mijn belangstelling voor alles wat met de Colombiaanse maffia te maken heeft, was ik vrij goed op de hoogte van de terminologie die tijdens het gesprek werd gebezigd.
Het was een onwerkelijke situatie. Terwijl ik met het zweet in mijn handen stond en er alles aan deed om zo goed mogelijk te tolken –een misverstand zou misschien wel tot een handgemeen of wie weet een shootout leiden– hoorde ik ineens uit de grote speakers ‘Boys don’t cry’ van The Cure. Muziek die ik uiteraard niet had verwacht in een volkswijk als Antioquia, waar vooral tango-muziek in de cafés te horen is.
In ieder geval moet ik sindsdien bij het horen van het nummer van The Cure meteen terugdenken aan die gedenkwaardige avond, toen ik, zonder het te willen, een twijfelachtige bijdrage leverde aan de handelsbetrekkingen tussen Nederland en Colombia.