De bekendste draaimolen van Colombia is niet terug te vinden in een pretpark, maar vindt zijn oorsprong in het gemeentehuis van Bogotá. De zogenaamde ‘Carrousel van de Aanbestedingen’ is een grootscheepse corruptiezaak die plaats vond tijdens het burgemeesterschap van Samuel Moreno van de linkse partij Polo Democrático Aternativo in de periode 2008-2011.
De burgemeester en zijn broer Iván Moreno, die in genoemde periode senator was, deelden met gulle hand overheidsopdrachten uit, maar eisten van alle contracten een zeker percentage als commissie. Smeergeld of steekpenningen in het juridische jargon. De broers Manuel en Miguel Nule en hun neef Guido Nule waren de belangrijkste begunstigden van de miljardencontracten (in pesos) en moesten die steekpenningen afdragen aan de burgemeester of personen die hij aanwees.
Als gevolg van deze praktijk werden miljarden peso’s verduisterd, werden wegen in aanbouw niet afgemaakt, kampten ziekenhuizen met tekorten, en kreeg het openbaar vervoer (Transmilenio) een geweldige klap, waarvan het nog steeds niet is hersteld. Kortom, de levensstandaard van miljoenen burgers van de hoofdstad daalde aanzienlijk als gevolg van de vraatzucht van de families Moreno en Nule.
Het bewijs dat de deelnemers aan de draaimolen van de corruptie werkelijk een misdadige organisatie runden, was dat alle hoofdrolspelers met elkaar correspondeerden in de vorm van bijnamen. De burgemeester heette La Doctora, de vrouwelijke vorm van ‘doctor’, wat in Colombia nog steeds geldt als eretitel voor een persoon die niet noodzakelijkerwijs gepromoveerd is, maar zichzelf als een opgeleid en belangrijk burger beschouwt. Zijn broer Iván was El Jefe ofwel ‘De Baas’. De belangrijke aannemer Emilio Tapia had als alias ‘De Dikke’ en dat kwam omdat hij erg mager was (grapje dus). Verder waren er nog bijnamen als ‘Knuffelbeertje’, ‘De Kabouter’ en ‘Het Moedertje’. Een van de functionarissen van het overheidsbedrijf IDU, verantwoordelijk voor het aanbesteden van openbare werken, was Inocencio Meléndez, die door de andere criminelen van het netwerk ‘Kunta Kinte’ werd genoemd.
Een paar dagen terug zag ik een interview met Inocencio Meléndez. Hij is een Afro-Colombiaan, van zeer nederige afkomst, die met behulp van beurzen de kans kreeg te studeren, advocaat werd en uiteindelijk opklom tot juridisch adviseur van het IDU. Daar nam hij plaats in de draaimolen van steekpenningen en smeergelden, net als de rest van de top van het stadsbestuur. Toen de hele zaak uitkwam, was Meléndez een van de eersten om alles op te biechten en als getuige op te treden. Ik zag de treurnis in zijn ogen toen hij vertelde dat zijn partners-in-crime hem Kunta Kinte plachten te noemen. Hij begreep toen, denk ik, dat hij nooit één van hen zou zijn, van deze gegoede burgers van Bogotá, die behalve corrupt ook ronduit racistisch waren.
Meléndez maakte van zijn nood of ressentiment een deugd en hielp mee om z’n voormalige vrienden van het misdaadcarrousel voor het gerecht te brengen. Niets smaakt zo zoet als wraak tenslotte.