Al die necrologieën die ik deze dagen lees, lagen waarschijnlijk al heel wat jaartjes op de plank. Minstens sinds 2006 toen Fidel Castro de macht afstond als gevolg van een mysterieuze ziekte, om daarna als een soort wijze man van de stam op de achtergrond alleen nog wat columns in het partijblad Granma te schrijven. Daarom, en ook natuurlijk vanwege zijn historische betekenis, staan kranten, tijdschriften en websites vandaag helemaal vol met nieuws over de vader van de Cubaanse revolutie, de dictator van het kleine eiland dat een zo buitenproportionele rol speelde in de wereldgeschiedenis.
De relatie van Fidel Castro met Colombia was bijzonder en begon in het historische jaar 1948, toen hij als jonge student naar Bogotá afreisde, precies op het moment dat de stad in vlammen op ging na de moord op volksleider Jorge Eliécer Gaitán. En natuurlijk vanwege de veel besproken (en bekritiseerde) vriendschap van Fidel Castro met Colombia’s Nobelprijswinnaar Gabriel García Márquez. Ze kenden elkaar al sinds 1960, toen García Márquez als journalist van het persagentschap Prensa Latina in Havanna en Bogotá werkte. In de jaren zeventig keerde hij terug naar Cuba en er ontstond een hechte vriendschap.
In El Fidel Castro que yo conozco schrijft García Márquez op een zeer persoonlijke manier over zijn roemruchte vriend, waaruit wel blijkt hoe hecht de band was. Zo onthulde hij dat Fidel maar drie uur achter elkaar sliep. Dat hij een veelvraat was, wat eten én lectuur betreft: hij las alles wat los en vast zat, van een handleiding over grondloze plantenteelt tot kasteelromans. Dat Fidel op een dag zomaar stopte met roken, alleen maar omdat de regering een anti-rook campagne was begonnen en hij morele autoriteit wilde hebben. Dat het zijn droom was om ooit nog eens te reïncarneren als schrijver. Dat hij alle 28 boeken van José Martí, de held van de Cubaanse onafhankelijkheidsstrijd, uit zijn hoofde kende. Dat hij maar liefst 1500 flessen Cubaanse rum naar Stockholm stuurde om de festiviteiten rond de uitreiking van de Nobelprijs van zijn vriend García Márquez luister bij te zetten. En dat hij in lange nachtelijke gesprekken, die nooit korter duurden dan drie uur, nostalgisch werd als hij dacht aan zijn jeugd op het Cubaanse platteland en de vriendin van zijn jonge jaren die hem had verlaten…
In april 1948 was Castro voor het eerst in Colombia. Hij was 21 jaar, studeerde rechten aan de universiteit van Havanna en bevond zich in Bogotá als vertegenwoordiger van de Cubaanse Studenten Federatie (FEU), voor de Negende Conferentie van Amerikaanse Staten. Hij slaagde erin een lunchafspraak te maken met de legendarische liberale leider Jorge Eliécer Gaitán. Dat etentje ging echter niet door, want Gaitán werd op weg naar die afspraak vermoord, wat het startsein vormde voor het volksoproer dat de geschiedenis zou in gaan als de ‘Bogotazo’.
En Castro liet zich niet onbetuigd. Met een paar medestudenten kraakten ze een politiebureau, trokken de uniforms en schoenen van de agenten aan en bewapenden zich met hun geweren. Zo beleefde hij 9 april 1948, de dag dat Bogotá zo goed als afbrandde, de dag dat een volksopstand in de kiem werd gesmoord, maar ook de dag waarop een burgeroorlog begon die Colombia in de jaren vijftig op de rand van de afgrond zou brengen. Later zou Castro erkennen dat de ervaringen opgedaan tijdens deze Bogotazo hem hadden geïnspireerd voor zijn eerste gewapende optreden: de (mislukte) aanval op de Moncada-kazerne in 1953.
Fidel Castro bleef gedurende zijn hele leven een rol spelen in de relaties tussen Cuba en Colombia, maar het belangrijkste was zonder twijfel de invloed die hij had op het ontstaan en het succes van Colombiaanse guerrillagroeperingen. In de jaren zestig was de Cubaanse revolutie een groot voorbeeld voor bijna alle linkse rebellen in Latijns Amerika, en dat gold ook voor Colombia. Cuba hielp met de training van de rebellen en leverde militair materieel. Met name de oprichting van het ELN (Nationaal Bevrijdings Leger) is niet los te zien van de Cubaanse invloed en inspiratie. Ook was Cuba decennia lang een toevluchtsoord voor Colombiaanse guerrillastrijders, niet alleen van het ELN, maar ook van de M-19 en de Farc.
In zijn latere jaren betoogde Castro dat de gewapende revolutie ‘achterhaald’ was en hij raadde de leiders van de guerrilla in Colombia aan om via onderhandelingen een vergelijk te zoeken met de Colombiaanse staat. De Farc gaf gehoor aan die oproep. La Havanna werd de plaats waar de onderhandelingen konden plaatsvinden, met actieve steun van het Cubaanse regiem, geleid door Fidels broer Raúl Castro.
De andere nog overgebleven guerrillagroepering, het ELN, opgericht in het vuur van het castrisme van de jaren zestig, blijkt echter doof voor de oproep van Castro en heeft besloten nog even door te gaan met moorden, ontvoeren en terrorisme bedrijven. Ondanks de wijze raad van de oude man van de stam…
Lees ook ons redactioneel over Fidel Castro