Begin van dit jaar schreef Johan Steven Martínez, een twaalfjarige jongen, een brief aan alias Alfonso Cano, toenmalig opperhoofd van de guerrilla van de FARC. Daarin zei hij onder andere: “Ik begrijp niet, meneer Cano –ik weet dat u ook kinderen hebt– waarom u erop staat mijn vader niet vrij te laten. U heeft zelf ongetwijfeld wél de mogelijkheid gehad om vrolijke en minder vrolijke momenten met úw kinderen te kunnen delen en heeft ze altijd tot steun kunnen zijn.”
De vader van Johan Steven, leger-korporaal Libio José Martínez, hield het twijfelachtige ‘record’ om, van alle gijzelaars van de FARC, het grootste aantal jaren in gevangenschap te hebben doorgebracht. Hij werd in december 1997 door de guerrilla gegijzeld en zou dus volgende maand maar liefst 14 jaar in gevangenschap hebben gesleten in de oerwouden van Colombia. Zijn zoon Johan Steven werd begin 1998 geboren en heeft zijn vader dus nooit gekend.
Ondanks de smeekbeden van Johan Steven, diverse oproepen in de media, het organiseren van looptochten om solidariteit te kweken voor zijn ‘zaak’, waren de stalinistische kaders van de FARC nooit te vermurwen geweest.
Afgelopen zaterdag, in het zuiden van de Amazone-provincie Caquetá, voerde het Colombiaanse leger een operatie uit in de buurt van een (tijdelijk) doorgangskamp. Hier bewaakte een groep guerrillero’s vijf gijzelaars. Bij het horen van de eerste schotenwisseling gaf de dienstdoende FARC-commandant opdracht om de vijf militairen en politiemannen die de guerrilla al meer dan tien jaar in zijn macht had, om het leven te brengen. Ze werden in koelen bloede, met een genadeschot in het hoofd, vermoord. Korporaal Libio José Martínez was een van hen. Alleen sergeant Luis Alberto Erazo wist aan de executie te ontsnappen. Naast de vier lijken lagen de kettingen waarmee de soldaten en politiemannen al die jaren vastgeketend hadden gezeten.
De FARC-guerrilla is bijna vijftig jaar actief en is eigenlijk al sinds de jaren tachtig verworden tot een ordinaire terreurorganisatie van drugshandelaren en bloedige terroristen. In 2002 werden haar gelederen versterkt door Tanja Niemeijer, een ‘idealistische’ studente uit Nederland, die haar graantje bijdroeg aan de werkzaamheden van de Colombiaanse terreurclub. Ze is niet vies van het leggen van bommen, het neerschieten van legerhelikopters en het leggen van landmijnen bij dorpsschooltjes.
In april van dit jaar stuurde ik een manuscript over Ingrid Betancourt, de beroemde gijzelaar van de FARC, naar een Vlaamse uitgever met het verzoek het uit te geven. Dit werd, na lezing, geweigerd met het argument dat “de scherpe beoordeling van de guerrilla te weinig onderbouwd is. Auteur drijft mee op de gangbare gevoelens in Colombia en bevestigt de stereotypen over dit land.” Met andere woorden: jammer maar helaas, ik was een beetje te ‘negatief’ geweest over de idealistische strijders van de FARC.
De reactie van de redactie bewijst, zonder het te willen, dat een eerlijk verhaal over die guerrilla voor een Europees publiek nog steeds hard nodig is. Maar dat verhaal mag ik kennelijk (nog?) niet vertellen. Dat mag je toch wel ironie noemen, of niet?