Lange tijd begreep ik niet wat die mannen daar precies deden. Steeds als ik over de 65e straat liep, in de richting van calle Colombia, zag ik ze vanaf de brug beneden staan, met een schop in de hand, tot hun middel in het smerige water. In Medellín zijn verschillende ‘beekjes’, die vanaf de hoger gelegen delen van de stad naar beneden lopen en eindigen in een brede rivier. De naam ‘beek’ roept het beeld op van een fris kronkelend stroompje water met vissen en kikkers, maar deze hebben wanden van grijs cement en ontvangen in hun loop het rioolwater van de halve stad.
Elke ochtend als het licht wordt, klokslag zes uur, verzamelen de mannen zich aan de rand van de beek. Dan gaan ze het water in en zoeken de bodem af naar het zand dat door de stroming vanuit de bergen wordt meegesleurd. Met een lange zwaai gooien ze het op de oever, waar zich kleine grijs-gele hopen vormen. Het zand verkopen ze aan iedereen die dat nodig heeft.
Aan de noordelijke loop van de rivier Medellín gebeurt hetzelfde. Hier hebben verschillende zandscheppers hun ‘eigen’ strand gecreëerd, de plek waar het zand wordt verzameld. In een kleine houten kano peddelen ze, met twee houten palen, naar het midden van de rivier. Om hen heen drijft het afval van de rivier: kleren, lege plastic flessen van Coca Cola, kleine stronken hout en oude autobanden. Hun enige gezelschap bestaat uit zwarte aasgieren, die hen vanaf de oever nauwlettend in de gaten houden.
De rivier werd in de jaren vijftig gekanaliseerd en aan weerzijden voorzien van enorme cementen wandplaten. Omdat de hoger gelegen fabrieken hun afvalstoffen in het water dumpen, is alle leven al lang uit de rivier verdwenen.
De zandscheppers gaan, met kleren en al, het water in en werken dagelijks van zes uur ‘s morgens tot twee uur ‘s middags, vaak ook in het weekend. Het is ook de zandschepper die de lijken vindt die met enige regelmaat in de rivier worden achtergelaten, een van de risico’s van het vak. Een ander bedrijfsrisico is het smerige water, dat vol rotzooi zit en allerlei schadelijke bacteriën bevat.
De zandscheppers wonen in de hoger gelegen wijken van de stad, in de zogenaamde comunas of sloppenwijken. Hoewel ze zich elke dag grondig wassen met zeep en alcohol, zijn de gevolgen van het werk zichtbaar. Hun benen zijn ontveld door het permanente contact met het water. Ze hebben eelt op hun handen, talrijke schaafwonden op hun voeten en last van een chronische griep.
Met dit werk verdienen de mannen op een goede dag zo’n vijftigduizend peso (twintig euro), maar soms duurt het dagen voordat zich een klant meldt. Ze zijn afhankelijk van de grillen van de rivier. Als het regent, is er te veel stroming en alleen als de rivier niet wast, blijft er zand achter.
De meeste zandscheppers houden dit werk niet lang vol. Er is geen zandschepper die niet droomt van ander werk, misschien in de bouw, misschien als politieman. Maar voor een opleiding op de politieschool of een ander beroep heb je een middelbareschool-diploma nodig. Deze mannen hebben hooguit lagere school gehad.