Op 4 februari 1993 wordt in Bello, een voorstad van Medellín, Omar Darío Cañas dood aangetroffen. Hij is voetballer van Atlético Nacional en pas 23 jaar oud. Hij wordt gevonden op een braakliggend terrein, El Picadero, in de buurt van een uitvalsweg bij Bello. Naast hem liggen de lijken van drie jongens van ongeveer dezelfde leeftijd. Bij alle vier zijn de handen en voeten vastgebonden. Ze zijn aan hun einde gekomen door kogels uit een 9mm machinepistool dat van dichtbij is afgevuurd.
Een van de vermoorde jongens is de broer van de leider van huurmoordenaarsbende La Ramada, die deel uitmaakt van het militaire apparaat van het kartel van Medellín. Een aantal uren voor de moord op Cañas zijn vlakbij nog eens vier personen om het leven gekomen, onder wie de leider van La Ramada zelf. De vier zijn op een patrouille van het elitekorps van de politie gestuit en willen zich al schietend uit de voeten maken, in de beste traditie van Los Magnificos (de Spaanse benaming voor de populaire jaren tachtig televisieserie The A-team). In hun Renault 9 worden behalve twee machinepistolen ook enkele fragmenteergranaten aangetroffen.
In februari 1993 vechten sicarios (huurmoordenaars) van het kartel van Medellín en agenten van de politiekorpsen uit de regio al sinds enige tijd een smerige oorlog uit, waarbij al lang geen rechter of advocaat meer te pas komt. Het lijkt erop dat voetballer Cañas, samen met zijn vrienden van de huurmoordenaarsbende, zijn ‘uitgewist’ door de Pepes, een paramilitaire groep die is opgericht om jacht te maken op drugsbaron Pablo Escobar en zijn handlangers.
Omar Cañas is een van de voetballers die een hoofdrol spelen in mijn laatste boek Eigen Doelpunt – Voetbal en maffia in het Colombia van Escobar, dat vorige week is verschenen. Twintig jaar na de dood van haar zoon ga ik op bezoek bij de moeder van Cañas, Elvia Espinosa. Ze woont in de wijk Belencito, dat deel uitmaakt van de comuna 13, een gedeelte van de stad dat bekend staat om zijn jeugdbendes, het dealen van drugs en de afpersing van winkeliers en busbedrijven.
Voor Elvia was Omar helemaal geen misdadiger of huurmoordenaar. Hij was niet minder dan de beste zoon van de wereld. Het appartement van Elvia is een museum. Een museum voor haar Omar, de talentvolle voetballer, de zoon die haar uit de armoede zou halen. Op haar bed liggen een aantal plakboeken vol met krantenartikelen, die ze voor me heeft klaargelegd. Aan de muren hangen foto’s van Omar, alleen of in een elftal, in tenues van verschillende clubs. Ze zegt: “Het was zo’n goede zoon, echt een prijs uit de loterij, de beste zoon die je je kunt wensen. Mijn zoon was een goeie jongen, hij droomde ervan een groot voetballer te worden. Sommige mensen zeiden dat Omar een dronkenlap was en een verslaafde. Maar ik zeg je, ik heb mijn zoon nog nooit dronken gezien of met drugs! Ik zag hem nooit in slecht gezelschap of met wapens. Pas die nacht, toen ze hem hebben vermoord, kwam ik erachter met wat voor soort mensen hij omging.”
“Als je hem zou kennen, dan zou je niets meer schrijven over andere spelers, alleen over mijn zoon. Hij beloofde een huis voor me te kopen. Toen z’n vrouw bij hem kwam wonen, zei hij tegen haar: ‘Denk eraan, mijn moeder staat voor mij op de eerste plaats, want jou kan ik zó voor elke andere vrouw inruilen, maar mijn moeder niet.’”
Twintig jaar na de dood van Omar wacht Elvia nog steeds op haar huis. Ze woont in een piepklein appartement in Belencito en moet rondkomen van het geld dat ze verdient met het verkopen van empanadas. Dat doet ze in het stadion Atanasio Girardot, wanneer Atlético Nacional of Deportivo Independiente Medellín een thuiswedstrijd spelen. In hetzelfde stadion waar, lang geleden, haar zoon Omar, zijn grootste successen vierde.