Wat een week! De eerste keer in de geschiedenis dat het Nederlands elftal tegen Colombia speelde. En ook de eerste keer dat een Nederlands staatshoofd Colombia met een bezoek vereert. Koning Willem Alexander en koningin Maxima waren hier overigens maar zes uur, voordat ze weer vertrokken, richting Aruba en Venezuela.
De voetbalwedstrijd had in huize Verbeek-Duque in ieder geval meer impact. Voor het eerst waren er scheuren in de familie te zien, want nog niet eerder stonden we niet achter hetzelfde elftal en zouden de meningen (en toejuichingen) noodgedwongen verdeeld zijn. Mijn vrouw was uiteraard voor Colombia, ik was natuurlijk voor Oranje. Dit probleem was nog te overzien en deze crisis zal met een paar gerichte sessies van relatietherapie in de nabije toekomst wel opgelost kunnen worden. Diegene die het echt moeilijk had, was onze zoon Nicolás jr.
Nicolás heeft jarenlang meegeleefd met het Nederlands elftal, kent alle spelers, weet alles van de Nederlandse competitie en heeft het hardst gehuild in juli 2010 toen Oranje net niet wereldkampioen werd. Maar nu moest hij kiezen: voor Nederland of voor Colombia. De druk van het thuisfront was natuurlijk groot en Colombiaanse familieleden hier dreigden hem al met verbanning als hij niet zou meejuichen met het geel-blauw-rood.
Het dilemma loste zich spontaan op.Terwijl Nicolás’ moeder bij elke offensieve actie van de Colombianen luid begon te juichen, had dit op hem juist een averechts effect. Want het lukte hem maar niet om enthousiast te worden als Falcao, James of Cuadrado in de richting van het Nederlandse doel opstoomden. In plaats daarvan mopperde hij over het slordig uitverdedigen van Oranje, maakte hij zich druk als het Nederlandse middenveld de bal verloor of een Nederlandse spits de bal net over het Colombiaanse doel mikte. Het hart weet dingen die het verstand niet kan verklaren…
Een vergelijkbaar dilemma heb ik de laatste tijd ook. Ik weet maar geen goed antwoord te geven op de vraag of ik voor- of tegenstander ben van de vredesonderhandelingen tussen de Colombiaanse regering en de guerrillabeweging FARC. Van de ene kant vind ik het maar niets dat de FARC, na bijna zestig jaar guerrillastrijd in mijn ogen verworden tot een bende van terroristen en drugshandelaren, een dergelijke hoofdrol opeist. Vooral omdat de ongeveer achtduizend militanten die er nog over zijn, eigenlijk niets en niemand meer vertegenwoordigen en helemaal geen recht hebben om mee te beslissen over de toekomst van dit land.
Aan de andere kant wil ik ook weer niet bij de tegenstanders van de vredesonderhandelingen horen. Want dan zit ik in het kamp van oud-president Uribe, die zich met groot misbaar verzet tegen alles wat er in Havanna gebeurt, met het volkomen lachwekkende argument dat president Santos “het land aan de guerrilla verkoopt en Colombia overlevert aan het castro-chavisme”. En die alleen maar tegen een mogelijk vredesakkoord is, omdat hij daar politiek garen bij spint en zoiets bij de komende verkiezingen een heleboel senaatszetels oplevert.
Maar diep in mij hart ben ik toch voor een vredesakkoord. Het hart weet tenslotte dingen die het verstand niet kan verklaren…