Een tijdje terug publiceerde een kleine uitgever in Medellín mijn boek over Ingrid Betancourt (De vrouw die president wilde worden). De uitgeverij wordt in de praktijk bestierd door één persoon: Carlos. Hij is tegelijk redacteur, uitgever, manager én boodschapper. Hij heeft één assistente die al tientallen jaren bij de uitgever werkt en die hij moet verdragen totdat ze, eindelijk, met pensioen gaat.
Geld voor promotie of reclame voor zijn boeken is er niet. Carlos gaat zelf op zijn brommertje alle boekwinkels van Medellín langs om de laatste publicaties af te leveren. De meeste boekhandelaren, gierig als ze zijn, kopen hooguit twee of drie exemplaren; ze willen niet het risico lopen met onverkochte boeken te blijven zitten. Maar als het boek twee keer wordt verkocht, duurt het weken voordat nieuwe worden besteld. En die klanten verlies je natuurlijk vaak.
Een van de manieren waarop reclame wordt gemaakt, is door lezingen van de auteurs van de nieuw uitgegeven boeken. De uitgever neemt zelf een doos boeken mee, spreidt ze uit op een tafeltje en verkoopt dan na afloop tussen de vijf en tien exemplaren aan geïnteresseerde lezers, die als bonus een handtekening van de auteur krijgen.
De laatste keer dat ik zo’n lezing gaf, was een beetje een surrealistische gebeurtenis. Het was in een van de prachtig nieuwe bibliotheken die in alle wijken van Medellín zijn gebouwd in het tijdperk van burgemeester Fajardo, bedoeld om lectuur en cultuur dichter bij de inwoners van de (achter)wijken te brengen.
Als echte Hollander kwam ik een uur voor aanvang in de betreffende bibliotheek aan, maar niemand van het baliepersoneel had ook maar in de verste verte gehoord van een lezing over Ingrid Betancourt. Ik werd een beetje ongerust en belde de uitgever. Die bevestigde dat er wel degelijk een lezing zou zijn en dat er geen misverstand was met de data. Dat stelde me enigszins gerust en ik besloot wat te gaan drinken in een klein cafeetje naast de bieb.
Een kwartier voor tijd, zag ik Carlos op zijn brommer aan komen rijden, waarna hij me ietwat gehaast uit het cafeetje trok: het was bijna zes uur en de organisatoren wachtten kennelijk al enige tijd ongerust op me. Nu was ik degene die rustig was, want ik had iets eerder nog met eigen ogen kunnen constateren dat voor iedereen in de bieb de lezing (nog) niet bestond.
Maar Carlos had gelijk. We liepen de bieb in en de leeszaal was in de tussentijd omgetoverd tot een conferentiezaal, met grote speakers, een klein podium en microfoons. De stoelen waren in halve cirkels gezet en zo’n man of dertig zat geduldig te wachten op wat er komen zou.
De lezing zelf ging verder prima, al was ik even bang dat ik mijn kruit vóór tijd zou verschieten. Toen ik verteld had wat ik wilde vertellen en vroeg of er nog vragen waren, bleef het angstig stil. Maar gelukkig, zoals dat meestal gebeurt, was er één persoon, die me wel uit de brand wilde helpen en me allerlei vragen over Ingrid Betancourt naar het hoofd slingerde. Ik was gered en we haalden met gemak de afgesproken anderhalf uur.
Volgende week is er weer een lezing, maar nu maak ik me niet meer druk over tijdstip of plaats. En ik heb er ook alle vertrouwen in dat er opnieuw iemand zal zijn die naar de bekende weg zal vragen om een arme conferencist een handje toe te steken…