Jesús Antonio ‘Toñito’ Gallego was rond de dertig jaar oud toen hij besloot om Medellín te verlaten en naar de kust te verhuizen. Dat was aan het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw, een periode van rust en vrede in dat deel van het land. Hij vestigde zich in Simití, een tropisch dorpje van zuiden van het departement Bolívar, gelegen in het noorden van Colombia.
Hij begon te werken in een zagerij en leerde het vak van meubelmaker van José Luis ‘Liche’ Valencia, die al snel zijn beste vriend werd. Daarna begon Toñito zijn werk als timmerman te combineren met dat van sociaal werker en gezondheidspromotor. Door dat werk maakte hij zich geliefd bij de plaatselijke bevolking. Iedereen kende Toñito als een vriendelijk man, behulpzaam en dienstvaardig, die niemand kwaad zou doen.
Toen er een politie-inspecteur werd gezocht, een soort informele burgemeester, dacht iedereen meteen aan Toñito en die accepteerde de benoeming. Het was echter precies in de periode dat de guerrillabeweging ELN steeds actiever werd in Simití en andere gemeentes van Zuid-Bolívar. Een paar maanden ervoor had de guerrilla in korte tijd zes inspecteurs in naburige dorpjes en gemeentes vermoord. Die guerrilla hield niet van politie-inspecteurs, zeker niet met het profiel van Toñito: personen die door de gemeenschap op handen werden gedragen en hun vertrouwen hadden.
Psychiater
Toñito begon informatie op te vragen over de dood van de andere inspecteurs en was onder de indruk van wat er met hen was gebeurd en hoe ze aan hun einde waren gekomen. Hij raakte depressief en was ervan overtuigd dat hij vroeger of later zelf óók aan de beurt zou zijn. Uit wanhoop vluchtte hij het dorp uit en verstopte zich in het dichte oerwoud van de Serranía de San Lucas, een groot natuurgebied naast Simití. Dáár zou de guerrillabeweging ELN hem niet vinden, daarvan was hij overtuigd.
Maanden gingen voorbij en Toñito kwam niet terug. Zijn vriend Liche trommelde een aantal burgers uit het dorp op en samen gingen ze hem zoeken. Tot twee keer toe haalden ze hem uit het oerwoud en brachten ze hem terug naar het dorp. Ze zorgden ervoor dat hij naar een psychiater ging en beloofden ook dat ze hem – als Toñito dat zou willen – weer terug zouden brengen naar zijn geboortegrond in het departement Antioquia.
Maar de psychiatrische behandeling had niet het gewenste resultaat en teruggaan naar Medellín durfde hij ook niet. Nog vóór dat de laatste sessie van z’n behandeling was afgelopen, vluchtte hij weer terug het oerwoud in. Liche begreep dat er niks meer te doen was en besloot het zo te laten.
Een paar maanden erna vond Liche een boodschap, in houtskool geschreven op een grote boom, aan de rand van het oerwoud. Het was van zijn vriend Toñito. Of die hem wilde helpen af en toe een beetje rijst, blikvoer, snoep en melkpoeder op die plek achter te laten.
Sinterklaasverhaal
Sinds die tijd ging Liche twee keer per jaar naar de boom en hing een paar zakken aan de takken met de spullen waar Toñito om had gevraagd. Niet altijd werden ze opgepikt en dan bedierf het voedsel. Dan was Toñito naar beneden uit het oerwoud gekomen om het proviand op te halen, maar was hij geschrokken van een boer die op weg was naar z’n land en was hij in paniek weer terug gevlucht, zonder de spullen op te halen.
Hoewel sommige inwoners van Simití uit nieuwsgierigheid Toñito probeerde op te sporen, lukte het niemand hem te vinden. Hij had geen vaste plek waar hij overnachtte en was constant in beweging, als een nomade. Heel af en toe werd hij door een boer uit de regio gespot, maar altijd op een andere plaats. Ze zagen hem altijd op grote afstand, want Toñito liet niet toe dat iemand te dicht in zijn buurt kwam. Als hij menselijke aanwezigheid bespeurde, dan rende hij weg en verborg hij zich, als een schuw beest, in het dichte struikgewas van de jungle.
Alleen Liche had heel af en toe contact met Toñito. Aan de rest van het dorp vertelde hij dan over Toñito, wat hij deed en hoe hij eruit zag: een naakte man met lang haar en een baard die niks anders droeg dan een kleine lendendoek om z’n middel en plastic laarzen aan zijn voeten. Hij leefde van de dieren waarop hij jacht maakte, zoals schildpadden en hazen en vruchten als ananas. De legende van Toñito Tarzan verspreidde zich in de omgeving, al dachten de meeste inwoners, vooral de jongeren, dat het een sinterklaas-verhaal was.
Aasgieren
Zo leefde Toñito dertig jaar als nomade in het oerwoud van de jungle van de Serrranía de San Lucas. Twee weken geleden begon Liche ongerust te worden. Al verschillende dagen had Toñito het voedsel niet uit de boom opgepikt, de zakken proviand bleven op dezelfde plek in de boom hangen. Hij trommelde een aantal inwoners van Simití op en besloot z’n vriend te gaan zoeken in het oerwoud. Al snel vonden op een afgelegen terreintje. Het lichaam van Toñito lag op de grond en was omringd door een grote groep aasgieren die het grootste deel van z’n stoffelijke resten al hadden geconsumeerd.
De begrafenis van de legende ‘Toñito Tarzan’ was massaal en heel het dorp van Simití liep uit om Toñito naar zijn laatste begraafplaats te brengen. De meeste van de inwoners geloofden toen pas dat Tarzan Toñito geen verzinsel was, maar echt had bestaan…