Daar zouden vele christenen jaloers op zijn: precies op Witte Donderdag of Goede Vrijdag weten te sterven. Ze geloven dat iemand die op die dag sterft, samen met de Heer symbolisch op paaszondag weer opstaat. Gabriel García Márquez lukte het, want hij stierf op (witte) donderdag 17 april. Erg gelovig was hij niet, dus daar had ‘Gabo’ het niet om hoeven te doen.
Zeggen dat het nieuws in Colombia in het teken stond van de dood van de beroemde schrijver, zou een understatement zijn. Al zo’n drie dagen is er geen ander nieuws in de wereld. De journaals beginnen en eindigen met nieuws over Gabo: oude interviews en reportages uit zijn laatste woonplaats Mexico-Stad en uit Aracataca, zijn geboorteplaats, het ‘Macondo’ uit Honderd Jaar Eenzaamheid. Radiozender RCN zendt al drie dagen onafgebroken interviews uit met mensen die over Gabo praten. Dagblad El Tiempo had op zaterdag een speciale uitgave over de dood van de Nobelprijswinnaar, de enige die Colombia rijk is.
Begrijpelijk is het wel. García Márquez wordt door literatuurkenners erg hoog aangeslagen en beschouwd als de belangrijkste Spaanstalige schrijver sinds Cervantes – en die leefde en sneefde al in de zeventiende eeuw. Een grotere verdienste is misschien nog wel dat hij ook een groot publiek wist te bereiken en dat miljoenen lezers over de wereld via boeken als Honderd Jaar Eenzaamheid iets van Colombia hebben leren kennen.
Iets anders dan het Colombia van Pablo Escobar, van de drugs, van de FARC en de paramilitairen, van het nimmer aflatende geweld. Ja, Gabo was het positieve gezicht van Colombia in de wereld. Met de grote schrijver hadden de Colombianen iets om trots op te zijn, iets waar je internationaal mee voor de dag kunt komen.
Maar op Goede Vrijdag was er ook alweer polemiek. Een twitterbericht van een extreemrechtse politica maakte een abrupt einde aan de golf van eensgezind positivisme en patriottisme. Maria Fernanda Cabal, net gekozen als senator voor het Centro Democrático, de politieke beweging van ex-president Álvaro Uribe, plaatste een foto van Gabo met Fidel Castro, met als begeleidende tekst: ‘Binnenkort zullen ze elkaar weer tegenkomen in de hel.’
Gabriel García Márquez is nooit populair geweest in rechtse politieke kringen in Colombia. Niet alleen omdat hij vriend was van Fidel Castro, maar ook omdat hij politiek gezien erg links van het midden stond. Aan het einde van de jaren zeventig schreef hij in een tijdschrift, Alternativa, dat mensen als Uribe (en ongetwijfeld ook mevrouw Cabal) zeker als subversief beschouwen. Ook vervulde hij verschillende keren een rol als bemiddelaar in vredesprocessen met guerrillabewegingen als M19 en de FARC. Door zijn kritische houding tegenover ‘het imperium’ (de Verenigde Staten) werd hem jarenlang een Amerikaans visum onthouden.
In 1981 moest García Márquez zijn geboorteland ontvluchten, nadat de toenmalige president, Cesar Turbay, hem ervan beschuldigde een vriend en sponsor te zijn van de linkse guerrillagroep M19. Daarop ging hij in ballingschap in Mexico, om zijn leven te redden en niet omdat hij ‘niets om Colombia geeft’, zoals zijn tegenstanders beweren.
Je zou kunnen stellen dat de enige reden dat García Márquez er in slaagde om zijn oeuvre af te schrijven en in 1982 de Nobelprijs te winnen die gedwongen verhuizing was. Was hij in Colombia gebleven, dan had hij het misschien niet lang overleefd.