De omgang met het dictatoriale verleden in Argentinië
Al veertig jaar worstelt Argentinië met het dictatoriale verleden. Vooral door de grote vasthoudendheid van mensenrechtenorganisaties zijn unieke resultaten geboekt bij de berechting van de mensenrechtenschenders. Ontkenners van de staatsterreur rukken echter op. Een van hen is Javier Milei, die kans heeft de presidentsverkiezingen van 22 oktober te winnen.
Het is dit jaar veertig jaar geleden dat er een einde kwam aan de militaire dictatuur in Argentinië (1976-1983). Het recente verleden blijft het maatschappelijke en politieke debat echter bepalen. Ook bij de presidentsverkiezingen van 22 oktober is de omgang met het verleden een centraal thema. Mensenrechtenorganisaties maken zich grote zorgen over de opkomst van het negacionismo, het ontkennen dat er sprake was van staatsterrorisme in de jaren zeventig.
Dit geluid klinkt de laatste jaren steeds vaker, en heeft in het duo Javier Milei en Victoria Villarruel, kandidaten voor president- en vicepresidentschap, een sterke vertegenwoordiging gevonden. De uiterst rechtse Javier Milei van La Libertad Avanza (LLA) kreeg in de voorverkiezingen in augustus met 30 procent de meeste stemmen. Daarmee vormt hij een serieuze concurrent voor Patricia Bullrich van de centrumrechtse coalitie Juntos por el Cambio en Sergio Massa, kandidaat van Unión por la Patria, opvolger van de huidige peronistische regeringspartij Frente de todos. Mensenrechtenorganisaties en slachtoffers van de repressie vrezen dat na een overwinning van Milei straffeloosheid en ontkenning van de staatsterreur de norm wordt.
Het zou niet de eerste keer zijn dat officieel wordt besloten het dictatoriale verleden af te sluiten en berechting van de daders te beperken of te stoppen. Het gaat sinds het einde van de dictatuur in 1983 constant heen en weer tussen gerechtigheid en straffeloosheid, herinnering en vergetelheid. Daarbij hebben slachtoffers en mensenrechtenorganisaties zich steeds weer verzet tegen officiële pogingen om het verleden af te sluiten. Deze organisaties, met de Moeders en Grootmoeders van de Plaza de Mayo als bekendste gezichten, hebben al tijdens de dictatuur gevraagd om opheldering over het lot van de vermisten en berechting van de schuldigen, vaak met gevaar voor eigen leven. In de laatste jaren van de dictatuur groeiden ze uit tot een invloedrijke beweging die zeer inventief en vasthoudend erin slaagde mensenrechten tot een centraal thema van de overgang naar democratie te maken.
Rapport Nunca Más en berechting van generaals
Raúl Alfonsín, de presidentskandidaat die beloofde de waarheid te onderzoeken en de schuldigen te berechten, won in 1983 de eerste verkiezingen na de dictatuur. Onmiddellijk na zijn aantreden annuleerde hij de amnestiewet die de strijdkrachten vlak daarvoor hadden uitgevaardigd om vervolging te voorkomen. Ook stelde hij een waarheidscommissie in, CONADEP, om omvang en aard van de repressie te onderzoeken. Het rapport, Nunca Más (Nooit Meer) getiteld, gaf in 1984 uitgebreide en gedetailleerde informatie over het repressieve apparaat van het militaire regime. Het stelde bovendien onomwonden vast dat de repressie systematisch was geweest, gepland en uitgevoerd door de staat. Er waren honderden clandestiene centra, waar duizenden illegaal en willekeurig ontvoerde mensen in het geheim gevangen werden gehouden, gemarteld, geëxecuteerd en verdwenen. Het Nunca Más-rapport diende als basis voor de historische Juicio a las Juntas, de rechtszaak tegen de generaals die verantwoordelijk werden gehouden voor de repressie.
De Argentijnse inzending voor de Oscars van 2023, de film 1985, geeft een inkijkje in de zware taak waar openbare aanklager Julio Strassera en zijn team voor stonden. De rechtszaak vond plaats tussen augustus en december 1985 en bepaalde maandenlang het nieuws. 853 getuigenissen werden gehoord, die blootlegden hoe het repressieve systeem in elkaar zat. Twee leden van de militaire junta, generaal Videla en admiraal Massera, werden tot levenslang veroordeeld. In een dreigende sfeer circuleerden geruchten over een op handen zijnde militaire coup.
Amnestiewetten en presidentiële gratie
Zowel het Nunca Más-rapport als de rechtszaak tegen de generaals vormen mijlpalen in de omgang met het verleden in Argentinië. Het rapport werd een voorbeeld voor andere waarheidscommissies elders in Latijns-Amerika en de berechting van de juntaleiders blijft een unicum op het continent. Voor mensenrechtenorganisaties vormden deze maatregelen echter pas het begin: daarna werden er talloze zaken aangespannen tegen militairen en politieagenten die verdacht werden van betrokkenheid bij de repressie. Dat zorgde voor grote onrust onder de strijdkrachten. Ze druisten ook in tegen het plan van president Alfonsín om de rechtszaken te beperken om de strijdkrachten tegemoet te komen.
In een klimaat van militaire onrust en opstanden werden twee wetten aangenomen. In 1986 stelde de Ley de Punto Final een limiet aan het openen van nieuwe rechtszaken. In 1987 volgde de Ley de Obediencia Debida, die militairen en politieagenten die orders hadden opgevolgd beschermde tegen vervolging. Onder het mom van nationale verzoening voltooide Alfonsín’s opvolger, de peronist Carlos Menem, dit proces van geïnstitutionaliseerde straffeloosheid met twee presidentiële pardons: in 1989 werden de officieren vrijgesproken die niet beschermd werden door de Ley de Obediencia Debida, en in 1990 kregen de in 1985 veroordeelde juntaleden gratie.
Dodenvluchten van kapitein Scilingo
In het goed bekeken televisieprogramma Hora Clave onthulde marine-kapitein Adolfo Scilingo in 1995 uitgebreid zijn deelname aan dodenvluchten. Die vertrokken onder anderen vanuit de Escuela de Mecánica de la Armada (ESMA), een van de grootse geheime detentiecentra. Op deze dodenvluchten werden gedrogeerde gevangenen boven de Río de la Plata uit het vliegtuig gegooid. Scilingo vertelde ook over de medeplichtigheid van leden van de katholieke kerk, en sprak over lijsten met namen van de vermisten. Zijn bekentenissen hadden een grote impact. Na Scilingo vertelden meer politieagenten en militairen in de media over hun deelname aan de repressie. Voor veel Argentijnen werd toen pas zichtbaar wat het betekende dat deze mensen nog vrij rondliepen. De hierop volgende maatschappelijke verontwaardiging bracht legercommandant Martin Balza in 1995 tot een verklaring op de nationale televisie, waarin hij namens het leger institutionele verantwoordelijkheid nam voor de illegale repressie.
Kinderen en kleinkinderen
Deze gebeurtenissen leidden tot hernieuwde steun vanuit de samenleving voor de roep van de slachtoffers om gerechtigheid. Dat werd zichtbaar tijdens de twintigjarige herdenking van de staatsgreep, op 24 maart 1996. Nooit eerder was deze jaarlijkse herdenking zo massaal geweest. De hele maand maart werden op allerlei plekken herdenkingsactiviteiten georganiseerd en er was opvallend veel media-aandacht. In dit klimaat verscheen ook een nieuwe organisatie van slachtoffers op het toneel: kinderen van vermisten, verenigd in de Hijos por la Identidad, la Justicia, contra el Olvido y el Silencio (H.I.J.O.S.). Zij waren jong en rebels en verzonnen nieuwe protestvormen zoals escraches, demonstraties voor huizen van mensen die veroordeeld waren in de rechtszaken in de jaren tachtig, maar dankzij de amnestiewetten vrijuit waren gegaan. Deze acties zorgden voor veel media-aandacht en maakten de eisen van H.I.J.O.S. bekend bij een breder publiek.
Ook de Grootmoeders van de Plaza de Mayo richtten zich op de samenleving in hun zoektocht naar hun verdwenen kleinkinderen. Vrouwen die in verwachting waren tijdens hun ontvoering werden in leven gehouden in geheime detentiecentra, totdat hun kind geboren werd. Deze kinderen werden aan echtparen gegeven die nauwe banden onderhielden met het dictatoriale regime en door hen opgevoed onder een valse identiteit, zonder hun afkomst en geschiedenis te kennen.
Inmiddels zijn 133 van deze geroofde kinderen (nu volwassenen tussen 40 en 47 jaar) teruggevonden. Vanaf halverwege jaren negentig organiseerden de Grootmoeders steeds vaker campagnes op ontmoetingsplekken van jongeren. Met de vraag ‘Jij, weet jij wie je bent? Als je twijfelt over je identiteit, kom dan bij de Grootmoeders langs’ richtten ze zich rechtstreeks tot de jongeren. Ze lieten ook zien dat iedereen die tussen 1976 en 1983 geboren was in theorie een kind van vermisten kon zijn. Vanaf 2000 kregen de Grootmoeders steeds meer bijval van bijvoorbeeld theatermakers, musici, sporters, dansers en striptekenaars.
Herwaardering politieke strijd van vermisten
Vanaf de eeuwwisseling werd steeds openlijker gesproken over het politieke activisme van de vermisten en de periode van grootschalige sociale en politieke protesten voorafgaand aan de dictatuur. De meeste slachtoffers van de dictatuur waren politiek actief geweest. Het politieke landschap in de jaren zestig en zeventig was sterk geradicaliseerd met strijdbare vakbonden, studentenbewegingen, progressieve christenen en politiek-militaire (guerrilla) organisaties, zoals de peronistische Montoneros en de marxistisch-leninistische PRT-ERP. Gedreven door idealen van sociale gerechtigheid en geïnspireerd door de Cubaanse revolutie en de strijd van Che Guevara in Bolivia, zagen zij gewapende strijd als een gerechtvaardigde manier om sociale en politieke verandering teweeg te brengen. Vooral de Montoneros groeiden exponentieel toen ze een strategische alliantie aangingen met de peronistische jeugdbeweging, de Juventud Peronista (JP).
De vermisten hadden meestal actief deelgenomen aan zulk politiek activisme, maar daarover werd lange tijd gezwegen, ook door hun familieleden. Dat begon halverwege de jaren negentig te veranderen. H.I.J.O.S. speelde hier een belangrijke rol in. Door bij herdenkingen en toespraken positief over het activisme van hun ouders te spreken, stimuleerden zij generatiegenoten van hun ouders te vertellen over ervaringen uit die tijd.
‘Twee duivels’
Er kwam een stroom boeken, documentaires en films op gang over het onderwerp. Daardoor ontstond langzaamaan een genuanceerder beeld van de protesten uit de jaren zestig en zeventig. Veel auteurs of makers vertelden vanuit hun eigen ervaringen en poogden het tot die tijd gangbare narratief te ontkrachten waarbij de acties van de guerrilla gelijk werden gesteld met die van de strijdkrachten. Deze interpretatie, waarbij de guerrilla werd gezien als de aanstichter van een spiraal van geweld waar de strijdkrachten op hadden gereageerd, kwam bekend te staan als de ‘theorie van de twee duivels’. Zij werd ook door de regering van Alfonsín uitgedragen en leidde tot het berechten, in de jaren tachtig, van guerrillaleiders die de dictatuur hadden overleefd.
Deze ‘theorie van de twee duivels’ bouwde voort op de militaire rechtvaardiging voor de repressie: de ‘vuile’ oorlog was noodzakelijk geweest tegen de ‘subversie’. Dat de meeste guerrillaorganisaties al in de maanden voorafgaand aan de staatsgreep ernstig waren verzwakt werd daarbij niet vermeld. Evenmin werd genoemd dat hun acties van een andere orde waren dan die van de grootschalige, vanuit de staat georganiseerde repressieve systemen. Met de terugkeer van de democratie, de CONADEP en de rechtszaak tegen de generaals, werd het onmogelijk nog te spreken van een oorlog tussen gelijksoortige partijen. Maar tegelijkertijd waren positieve uitlatingen over de politieke strijd in de jaren voorafgaand aan de dictatuur niet geaccepteerd. Pas langzaamaan ontstond meer ruimte om daarover te praten.
De politieke en economische crisis, die in december 2001 leidde tot massale demonstraties en het vroegtijdige vertrek van president Fernando De la Rúa (1999-2001), speelde een belangrijke rol in het herwaarderen van de politieke ervaringen uit de jaren zestig en zeventig. De crisis van de representatieve democratie leidde tot een explosie aan alternatieve vormen van burgerparticipatie, zoals de asambleas barriales, wijkverenigingen die spontaan in veel wijken in de grote steden ontstonden. Het anti-institutionele en radicale karakter van deze nieuwe vormen van collectieve actie vertoonde in de ogen van veel deelnemers parallellen met de grootschalige protesten in de jaren zestig en zeventig en bracht deze ervaringen weer terug in de collectieve herinnering.
Institutionalisering van waarheid, gerechtigheid en herinnering onder de Kirchners
Peronist Néstor Kirchner (2003-2007), de eerst gekozen president na het vertrek van De la Rúa, versterkte dit proces van herwaardering voor het politieke project van veel vermisten door zich openlijk te identificeren met deze generatie en politieke stroming. Kirchner en zijn vrouw Cristina, die hem in 2007 opvolgde en tot 2015 aan de macht bleef, waren beide lid geweest van de peronistische jeugdbeweging. Ook veel van hun ministers en ambtenaren behoorden tot die politieke generatie en kwamen openlijk uit voor hun deelname aan de revolutionaire bewegingen uit die tijd. Door hier open over te zijn en in positieve bewoordingen over te spreken, maakten ze het voor andere generatiegenoten mogelijk om over hun politieke affiliaties uit die tijd te spreken.
De presidentschappen van Néstor en Cristina Kirchner luidden een nieuwe periode in. Daarin stonden veroordeling van de repressie, berechten van schuldigen en herdenken van de vermisten en hun politieke projecten en idealen centraal. Waarheid, gerechtigheid en herinnering werden speerpunten van hun beleid. Tijdens Néstor Kirchner’s regering werden de amnestieweten uit de jaren tachtig en de presidentiële pardons uit 1989 en 1990 teruggedraaid. Dat maakte de weg vrij voor het heropenen van rechtszaken over tijdens de dictatuur gepleegde misdaden tegen de menselijkheid. Sinds de heropening daarvan in 2006 zijn er al meer dan 1.100 veroordelingen geweest. Juntalid Videla kreeg in 2010 levenslang en werd in 2012 nogmaals tot 50 jaar gevangenschap veroordeeld voor de ontvoering van honderden baby’s tijdens de dictatuur. De grote hoeveelheid rechtszaken en veroordelingen en het feit dat deze in eigen land plaatsvinden, onderscheidt Argentinië van veel andere landen met een vergelijkbare geschiedenis.
Onder Néstor Kirchner werd ook de ESMA, een van de grootste geheime detentiecentra, van waaruit de dodenvluchten vertrokken, een museum voor herinnering. Hetzelfde gebeurde met soortgelijke plekken in Buenos Aires en in de rest van Argentinië. Tegelijkertijd werden verschillende archieven over de repressie samengevoegd. Voor al deze projecten werd geld vrijgemaakt en personeel aangenomen. Daardoor kon een grote rijkdom aan initiatieven ontstaan, zoals museuminstallaties, rondleidingen en onderzoeken naar verschillende aspecten van de repressie. Er kwam bovendien wetgeving om de ontkenning van het staatsterrorisme tegen te gaan, zoals de wet uit 2006 die scholen verplicht om de dictatuur als staatsterrorisme te onderwijzen. Dat jaar werd ook 24 maart een officiële vrije dag, om deelname aan de nationale herdenking van de staatsgreep te vergemakkelijken.
Protesten tegen de rechtszaken
Dit beleid van Néstor en Cristina Kirchner riep veel weerstand op vanuit conservatieve en pro-militaire sectoren. Vooral de heropening van rechtszaken voor misdaden tegen de menselijkheid stuitte op protest. Binnen de rechtspraak kwam er verzet van rechters die nog uit de tijd van het militaire regime stamden. Zij vonden manieren om de rechtszaken te vertragen en gebruikten termen uit de tijd van de dictatuur. Zo noemde een rechter een van de getuigen in de rechtszaken een ‘terroristische delinquent’. Dergelijke benamingen werden ook gebruikt door de steeds zichtbaardere groep pleitbezorgers van de memoria completa (complete herinnering). Dit waren vooral familieleden van vervolgde en veroordeelde militairen en politieagenten en mensen die zich verbonden voelden met de strijdkrachten. Zij organiseerden zich en eisten een ‘complete herinnering’, met evenveel aandacht voor de slachtoffers van guerrilla-acties als voor dictatuurslachtoffers. Zo bliezen ze de ‘theorie van de twee duivels’ nieuw leven in.
Naarmate de rechtszaken vorderden, manifesteerden deze groepen zich steeds meer in de openbare ruimte. De rechtszaken vonden plaats in een klimaat van bedreigingen en zelfs fysieke aanvallen tegen getuigen en andere betrokkenen. Dat bereikte een dieptepunt toen Jorge Julio López, een belangrijke getuige in de rechtszaak tegen politieagent Miguel Osvaldo Etchecolatz én overlevende van meerdere geheime detentiecentra, op 18 september 2006 verdween. Hoe dat was gebeurd, is nooit opgehelderd. Mensenrechtenorganisaties verdenken werkzame en gepensioneerde politieagenten ervan hierachter te zitten, met als doel andere getuigen te intimideren en daarmee toekomstige rechtszaken tegen te houden.
Controverses onder president Macri
Onder Mauricio Macri, die in 2015 namens de centrumrechtse coalitie Todos por el cambio-PRO de verkiezingen won, kregen de ontkenners van het staatsterrorisme steeds meer ruimte. Een grote controverse ontstond toen Darío Lopérfido, minister van Cultuur van de stad Buenos Aires, het cijfer van 30 000 vermisten in twijfel trok. Dat was volgens hem verzonnen door familieleden van de slachtoffers om overheidssubsidies te krijgen. Lopérfido kreeg zoveel kritiek dat hij moest aftreden. Maar in plaats van zich te distantiëren van deze uitspraken, legitimeerde Macri later Lopérfido’s uitspraken in een interview met BuzzFeed. Op de vraag hoeveel mensen er waren vermoord, stelde Macri: ‘Ik heb geen idee. Het is een debat dat ik niet ga voeren, of het er 9 000 of 30 000 waren’. Ook sprak hij van een ‘vuile oorlog’, een term met sterke associaties met de militaire rechtvaardiging van de dictatuur.
Het exacte cijfer van de verdwijningen kan niet worden vastgesteld vanwege het illegale karakter van de repressie. CONADEP heeft in 1984 in het Nunca Más-rapport 8960 verdwijningen gedocumenteerd, en daarbij expliciet vermeld dat het echte aantal waarschijnlijk veel hoger ligt. De militairen hebben zelf in 1978 aan de Chileense veiligheidsdiensten doorgegeven dat er sinds 1975 (de militaire repressie begon al in 1975) 22 000 mensen zouden zijn verdwenen of vermoord. Later hebben ze de pauselijke nuntius geïnformeerd dat het rond de 15 000 lag. Het cijfer 30 000 is een schatting op basis van meerdere bronnen en berekeningen en staat symbool voor de omvang en het illegale karakter van de staatsrepressie. Niet eerder had een president dit getal zo expliciet in twijfel getrokken.
Radicale breuk met beleid van de Kirchners
Macri’s uitspraken werden ondersteund met maatregelen die een radicale breuk vormden met het beleid van de Kirchners. Het mensenrechtensecretariaat werd stevig uitgekleed en er werd structureel gekort op onderzoek naar de dictatoriale mensenrechtenschendingen. Ook werd geprobeerd 24 maart als herdenkingsdag van zijn betekenis te ontdoen door het tot ‘día móvil’ te verklaren. Daarmee zou deze officiële vrije dag, bedoeld om als samenleving de dictatuur te herdenken, altijd aansluiten op het weekend zodat mensen een lang weekend weg konden. Na veel protest werd het voorstel teruggedraaid.
Tot nog grotere protesten leidde de uitspraak van het Hooggerechtshof in 2017, dat de zogenaamde 2 x 1 wet van toepassing was op de zaak van Luis Muiña. Deze Muiña was in 2007 gearresteerd en in 2011 wegens mensenrechtenschendingen tijdens de dictatuur tot dertien jaar gevangenschap veroordeeld. De wet 2 x 1, in 1994 aangenomen om de overbevolkte gevangenissen te ontlasten en in 2001 ingetrokken, schreef voor dat mensen die meer dan 2 jaar preventief in hechtenis hadden gezeten het recht hadden om te compenseren voor de jaren dat vertraging was opgelopen in de rechtszaak. Voor Muiña betekende dit dat hij 4 x 2 = 8 jaar van zijn totale straf mocht aftrekken voor de 4 jaar dat hij in voorarrest had gezeten.
Toepassing van deze wet voor iemand die was veroordeeld voor misdaden tegen de menselijkheid veroorzaakte enorme verontwaardiging; ineens ontstond de mogelijkheid voor honderden andere veroordeelden in dezelfde situatie om vroegtijdig vrij te komen. De uitspraak van het gerechtshof leidde tot een golf van protest door het hele land. Zo’n 500.000 mensen verzamelden zich op de Plaza de Mayo om hun ongenoegen te uiten en hun steun te tonen voor de rechtszaken. Uiteindelijk werd een wetsvoorstel aangenomen om te voorkomen de 2×1 zou worden toegepast op zaken voor misdaden tegen de menselijkheid.
De massale protesten tegen de 2 x 1-regeling tonen de grote steun voor het berechten van de schuldigen. De opkomst van het negacionismo heeft geleid tot hernieuwde strijdbaarheid van bestaande mensenrechtenorganisaties en tot het ontstaan van nieuwe organisaties die zich inzetten voor waarheid, gerechtigheid en herinnering. De 2 x 1 uitspraak motiveerde kinderen van veroordeelde daders zich uit te spreken tegen ontkenning van staatsterrorisme en zich te organiseren in het collectief Historias desobedientes, ongehoorzame verhalen. Maar ook een jongere generatie slachtoffers, de kleinkinderen van de vermisten, hebben elkaar gevonden en in 2019 de organisatie Nietes opgericht. Ze geven expliciet aan dat het macrismo aanleiding was voor Nietes en sluiten aan bij de bredere beweging voor waarheid, gerechtigheid en herinnering. Tegelijkertijd geven ze een eigentijdse draai aan hun strijd, door bijvoorbeeld ook op te komen voor LGBTQH+ rechten en aan te sluiten bij het feministische gedachtengoed.
Het recente verleden en de verkiezingen
Het huidige panorama blijft verontrustend. In de verkiezingscampagne voor 22 oktober is Javier Milei steeds uitgesprokener geworden in zijn ontkenning van het staatsterrorisme. In het debat tussen presidentskandidaten op 2 oktober nam hij een op een het militaire discours over. Hij gaf aan dat er geen 30 000 vermisten waren, sprak van ‘excessen’ en zei dat Argentinië in de jaren zeventig ‘in oorlog was’. De acties van de guerrilla zijn volgens Milei misdaden tegen de menselijkheid en zouden ook als zodanig berecht moeten worden. Daarmee zit hij ook op een lijn met zijn kandidate voor het vicepresidentschap, Victoria Villarruel. Zij heeft een uitgesproken pro-militaire agenda en zet zich sinds 2006 actief in om de juridische figuur van misdaden tegen de menselijkheid ook toe te passen op guerrilla-acties. Het duo Milei-Villarruel vormt de grootste bedreiging voor waarheid, gerechtigheid en herinnering.
Maar ook een overwinning van de centrumrechtse kandidate Patricia Bullrich garandeert geen pro-mensenrechtenbeleid. Zo belooft zij, in een brief gericht aan de strijdkrachten, om te zoeken naar een ‘rechtvaardige oplossing’ voor (onder)officieren die volgens haar een ‘ongelijke en soms onmenselijke behandeling’ hebben gekregen bij de rechtszaken.
Mensenrechtenorganisaties zijn in hoge staat van alertheid: ‘We zullen de straat op gaan (…) want we moeten niet denken aan hoe te reageren, maar voorkomen dat dit – verwijzend naar een mogelijke overwinning van Milei – gebeurt’, stelt Grootmoeder de Plaza de Mayo Estela de Carlotto in een interview in Letra P op 4 september. De keuze voor Milei is er volgens haar een voor ‘een land dat achteruitgaat, dat vergeet, dat liegt, dat de staat onverantwoordelijk maakt, een land dat velen in de steek zal laten en voordelen zal toekennen aan een minderheid. Ik heb goede hoop dat niet iedereen die in augustus zo heeft gestemd, dit wil’, stelt ze hoopvol.
Of het electoraat dat voor Milei heeft gestemd in de voorverkiezingen dit ook zo ziet, is de vraag. In een context van hyperinflatie en economische crisis, spreekt Milei met name jonge mannen aan. Die herkennen zich in zijn antifeministische discours, zijn ontkenning van klimaatverandering en zijn sterk conservatieve agenda. Zij hebben vaak geen persoonlijke herinneringen aan de militaire dictatuur, en zien in Milei een alternatief voor de heersende politieke elite. De verkiezingsuitslag op 22 oktober zal dus ook sterk afhangen van het vermogen van de andere kandidaten om hun geloofwaardigheid te vergroten en aansluiting te vinden bij deze groepen. De uitslag zal hoe dan ook bepalend worden voor de toekomst van de democratie in Argentinië.
De tekening en de foto’s zijn gemaakt door de auteur, Saskia van Drunen. Zij promoveerde in 2010 op het proefschrift: Struggling with the Past. The Human Rights Movement and the Politics of Memory in Post-Dictatorship Argentina (1983-2006) (Amsterdam: Rozenberg Publishers, 2010). Een Spaanse versie verscheen bij uitgeverij Eduvim in 2017: En lucha con el pasado. El movimiento de derechos humanos y las políticas de la memoria en Argentina (Villa María: Eduvim, 2017).
Deze bijdrage is onderdeel van de Argentinië Special, oktober-november 2023