De regering moet de ongelijkheid aanpakken door het sociaaleconomisch model te veranderen
Sinds lange tijd heerst in Chili een breed maatschappelijk ongenoegen. Hoewel onmogelijk was te voorzien dat de verhoging van de metroprijzen in Santiago de vonk kon zijn die massale demonstraties in het hele land ontstak, is het meer dan begrijpelijk dat zoveel mensen de straat op zijn gegaan om te protesteren.
Het niveau van ongelijkheid is schandalig en de grote meerderheid van de middenklasse ervaart het bestaan als onzeker. De massale protesten liepen snel uit op plunderingen van winkels en supermarkten, waardoor de regering besloot de noodtoestand met een avondklok uit te roepen in veel steden van het land.
De omvang van de plunderingen en de verwoestingen tonen dat het land een structureel probleem heeft. Dat probleem heet ongelijkheid. Er bestaan daarover duizenden cijfers, maar ik zal er slechts vier noemen. Ten eerste: het inkomen per hoofd van de 20 procent mensen met de laagste inkomens bedraagt nog geen 140 dollar per maand. Ten tweede: de helft van de bevolking verdient ongeveer 550 dollar. Ten derde: tegenwoordig vindt twee derde van de Chilenen het onrechtvaardig dat degenen die meer kunnen betalen toegang hebben tot beter onderwijs en betere gezondheidszorg. Ten vierde: een belangrijk deel van de grote ondernemers ontduikt al jaren vernuftig en systematisch de belastingen. Dat betekent een verlies van ongeveer 1,5 miljard dollar voor de schatkist.
Vroeger opstaan
We zijn allemaal geschokt door de beelden van de ontevredenheid en woede die het land overspoelen. De zittende regering en een groot deel van de politieke klasse schijnen echter eenvoudigweg niet te begrijpen hoe groot het probleem is en wat er op het spel staat. Vrijdagavond, toen de situatie uit de hand liep, ging de president van de republiek een pizza eten in een restaurant in Vitacura, de rijkste deelgemeente van Santiago. Een paar dagen eerder verklaarde de minister van Economische Zaken dat de mensen vroeger moesten opstaan, omdat de prijzen voor de metro het goedkoopst zijn in de vroege ochtend. Dit soort houdingen versterkt alleen maar het bestaande ongenoegen en de regering heeft praktisch niets gedaan om het wezenlijke probleem te verlichten.
Wat is dan het antwoord van de autoriteiten geweest? Aan de ene kant hebben ze een onverklaarbare stilte betracht en was hun optreden te laat en onhandig. Aan de andere kant deed de regering steeds autoritairdere uitspraken, waarbij de bevolking te horen kreeg dat het probleem via repressie opgelost zou worden. Zondagavond zei president Piñera dat “Chili in oorlog is”. Hij stelde dat het land met een machtige vijand te maken heeft, die bereid is grenzeloos geweld te gebruiken. Degenen van ons die de dictatuur van Pinochet hebben meegemaakt, hebben deze woorden met verbijstering aangehoord. Hoewel de plunderingen zeker ernstig zijn en er voor veiligheid gezorgd moet worden, blijft het onbegrijpelijk dat de zittende regering geen enkele belangstelling toont om een visie uit te werken die rekening houdt met de brede onvrede in de Chileense samenleving.
Plicht verzaakt
De Pruisische militair Carl von Clausewitz is beroemd om zijn woorden: “Oorlog is het vervolg op de politiek met andere middelen.” Wanneer de president van Chili zegt dat het land in oorlog is en te verstaan geeft dat de strijdkrachten het probleem moeten oplossen, hebben we te maken met een politicus die zijn plicht om te regeren verzaakt. Gelukkig heeft generaal Javier Iturriaga, die belast is met de uitvoering van de noodtoestand, verklaard dat hij met niemand in oorlog is. President Piñera en zijn medewerkers schijnen niet te begrijpen dat het probleem van het land niet militair is, maar politiek. De crisis die Chili doormaakt is een roep om aandacht aan de elites om diepe veranderingen door te voeren teneinde het sociale pact tussen de Chilenen te herstellen.
Democratie op het spel
Zolang de regering dat niet begrijpt, zal het moeilijker zijn om uit de kritieke situatie te komen waarin het land zich bevindt. Natuurlijk kosten politieke hervormingen tijd, maar enkele symbolische maatregelen zouden de eerste stappen moeten zijn die de regering zou moeten zetten. Het is bijvoorbeeld onbegrijpelijk dat verschillende ministers, die uitspraken hebben gedaan waaruit blijkt dat ze geen enkele band hebben met de zorgen van de bevolking, in hun functie zijn gehandhaafd. Op z’n beurt zou het parlement, aangezien de toelage voor een parlementslid in Chili 4,7 keer zo hoog is als het wereldgemiddelde (een Chileens lid van het Huis van Afgevaardigden ontvangt ongeveer 25.000 dollar per maand), zo snel mogelijk een wet moeten aannemen om het salaris van Afgevaardigden en Senatoren te verminderen. *
Voortgaan op de repressieve weg zal niet alleen meer geweld oproepen, maar ook een sterkere stem geven aan de rechts-radicale krachten die vrijheden willen inperken en eenvoudigweg de ongelijkheden die het land beheersen niet zien. Als de heersende klasse niet begrijpt dat het nodig is het heersende sociaaleconomische model te hervormen, komt de democratie op het spel te staan. De conclusie is eenvoudig: deze oorlog wordt via de politiek gewonnen en niet met andere middelen.
*In Chili is het salaris van een parlementslid ongeveer veertig keer het minimumloon. In Nederland is dan ongeveer vijf keer zoveel.
Cristóbal Rovira Kaltwasser is hoogleraar politicologie aan de Universiteit Diego Portales in Santiago. Hij schreef met de Nederlandse politicoloog Cas Mudde Populism. A Very Short Introduction (Oxford University Press 2017), in het Nederlands verschenen als Populisme (Serie Elementaire Deeltjes van Amsterdam University Press 2017).
Vertaald uit El País door Jan de Kievid