El Salvador als koffieland
El Salvador staat niet echt bekend als koffieland. Toch domineerde de koffiesector vanaf midden 19e eeuw tot eind 20e eeuw de economie en stimuleerde aanleg van spoorwegen, industrie en integratie van plattelandsbewoners in de samenleving. Lange tijd was koffie verantwoordelijk voor bijna alle exportopbrengsten. Dat is sinds de burgeroorlog eind 20e eeuw verleden tijd, maar nog steeds staat El Salvador garant voor koffie van hoge kwaliteit.
Op de serie Cd’s ‘Music from the Coffee Lands’ staan geen bijdragen uit El Salvador, maar toch is het een belangrijke producent van dit voor velen zo cruciale gewas. In de jaren zeventig van de vorige eeuw was dit land, half zo groot als Nederland, zelfs de vierde koffieproducent ter wereld. In 1980 leverde de verkoop van koffie niet minder dan 615 miljoen dollar op. Die tijden zijn voorbij, vooral door schade veroorzaakt door de burgeroorlog tussen 1979 en 1992 en door concurrentie van andere, goedkopere koffielanden. Toch staat het land, hoe klein ook, volgens de International Coffee Organization (ICO) nog steeds op de 19e plek van koffieproducerende landen met 573.000 balen van 60 kilo elk (46.000 ton). Dat is ongeveer 1 procent van ’s werelds koffieproductie. Voor El Salvador als geheel draagt koffie nog slechts voor zo’n 2 procent bij aan het nationaal inkomen. Daarmee is grootschalige koffieproductie is vooral iets uit het verleden, maar deze heeft wel de basis gelegd van de relatief sterke Salvadoraanse economie van het moment.
Schaduwkoffie
In El Salvador wordt al sinds de 18e eeuw koffie verbouwd, maar tot 1800 vooral voor privégebruik. Vanaf begin 19e eeuw wordt het grootschaliger verbouwd. Koffie zorgde al snel voor ruim de helft van de van de exportinkomsten. Grote delen van het land werden geschikt gemaakt voor de lucratieve koffieverbouw – oftewel: ontbost. Een zegen daarbij was dat koffie vooral gedijt in de schaduw. Daarom werd niet, zoals bij veeteelt, overgegaan tot kaalkap, maar werden de overgebleven bomen in dienst gesteld van de koffieverbouw. Op dit moment vindt 90 procent van de verbouw plaats in deze ‘schaduwkoffie plantages’ en staat niet minder dan 80 procent van alle overgebleven bos in het land in dienst van deze plantages. Oorspronkelijk bos is in El Salvador erg versnipperd en beslaat totaal nog slechts 90 vierkante kilometer, nauwelijks groter dan Terschelling.
Op eigen kracht
Het belang van de koffiesector was voor El Salvador al halverwege de 19e eeuw zo groot dat de regering gunstige belastingtarieven ging rekenen voor koffieboeren. Werkers in de sector kregen vrijstelling van militaire dienst en exportheffingen werden afgeschaft. Rond 1880 was koffie zo’n beetje de monocultuur van het land. Het had niet alleen indigofera, de plant waarvan de kleurstof indigo wordt gemaakt, vervangen als belangrijkste gewas, maar was ook vrijwel het enige exportartikel geworden. Het lot van El Salvador was dus overgeleverd aan de prijs van de koffie op de wereldmarkt.
Koffie is echter een lastig gewas om te verbouwen, in elk geval lastiger dan indigofera (zie afbeelding). Omdat het meerdere jaren duurt voor koffiestruiken vrucht dragen, vereist omschakelen naar koffie een lange termijnplanning voor kapitaal, land en arbeid. De eerste jaren zijn er dus geen inkomsten. Desondanks vond de omschakeling plaats zonder grootschalige steun vanuit het buitenland, zoals in buurland Guatemala wel het geval was. Grotendeels op eigen kracht wist het kleine en bergachtige El Salvador uit te groeien tot een bijzonder efficiënte producent van koffiebonen.
Liberale Hervormingen
De dynamiek van de koffiesector zorgde voor aanleg van wegen en spoorwegen en integratie van de plattelandsbevolking en inheemse gemeenschappen in de nationale economie. Dat alles zou in een groter land natuurlijk ingewikkelder zijn geweest.
Helaas werden de opbrengsten van de koffie niet eerlijk over het land verspreid. Dat had onder andere te maken met veranderingen in het eigendom van land. Bij de zogenaamde Liberale Hervormingen van 1881 en 1882 werd het begrip ‘gemeenschapsgrond’ afgeschaft. Eigendomsrechten werden verstrekt aan diegenen die specifieke gewassen teelden, met name gericht op de export. Niet alleen kwamen deze maatregelen rechtstreeks ten goede aan de grootgrondbezitters, ze joegen ook kleine boeren en de inheemse bevolking van het land omdat vooral deze laatste groep gemeenschapsgronden cultiveerde. Deze landloos geworden boeren vormden een reservoir aan goedkope arbeidskrachten.
In 1898 werd generaal Tomás Regalado president. Hierdoor wisten hij en zijn familie uiteindelijk 6.000 hectare landbouwgrond te verwerven, verspreid over zes verschillende provincies. Na Regalado werd El Salvador tot 1931 geleid door ‘koffiebaronnen’, eigenaren van enorme plantages, ook wel de oligarchie genoemd. El Salvador was koffie geworden. Vanaf een staatsgreep dat jaar door Generaal Maximiliano Hernández Martínez, werd het land lange tijd daarna voornamelijk door militairen geleid.
Crisis en massaslachting
Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw bestond 90 procent van de export uit koffie. Maar terwijl zulke specialisatie slim leek in tijden van voorspoed, bleek zij een ramp bij de economische crisis van de jaren dertig. De prijzen van koffie kelderden met zo’n 70 procent en de toch al slecht betaalde plukkers kregen nog maar de helft van hun loon uitbetaald – als ze niet ontslagen werden. De koffie verrotte in de plantages en er ontstond massale werkloosheid op het platteland. De onrust die ontstond, vooral in het westen van het land, werd in januari 1932 in bloed gesmoord: niet minder dan 30.000 landarbeiders onder leiding van Farabundo Martí en anderen, werden bij ‘la matanza’ (de slachtpartij) gedood.
Na de Tweede Wereldoorlog krabbelde de koffiesector weer op, moderner dan tevoren. Vooral Italiaanse en Engelse migranten slaagden erin om, naast de traditionele plantages, een verwerkingsindustrie op te zetten. Deze bescheiden industrialisering was een grote stap voorwaarts en onderscheidde de koffiesector in het land van die elders.
Voetbaloorlog
Eén kenmerk van de koffiesector veranderde echter niet: deze nieuwe immigranten toonden even weinig interesse in het lot van de talloze armen als de nazaten van de Spaanse koloniale machthebbers die de plantages in handen hadden. De tegenstelling tussen de koffiebaronnen en de wanhopige plattelandsbevolking bleef een constante in de Salvadoraanse samenleving. Terwijl El Salvador in de jaren zeventig de vierde koffie-exporteur ter wereld werd en het geld binnenstroomde, werd de armoede onder de plattelandsbevolking alleen maar groter. Dat werd verergerd doordat Honduras zo’n 300.000 Salvadoranen naar hun herkomstland terugstuurde rond de zogenaamde ‘voetbaloorlog’ van 1969. Het percentage landloze boeren steeg snel van 12 procent in 1950 tot 41 procent in 1975.
Wel veranderde vanaf de jaren zeventig de opstelling van belangrijke delen van de katholieke kerk radicaal. De opkomst van de bevrijdingstheologie gaf via de kerk de verarmde plattelandsbevolking een stem. De heersende klasse reageerde gewapenderhand op deze nieuwe uitdaging en vooral koffieboeren richtten paramilitaire groeperingen op om hun belangen te beschermen of zetten het leger daarvoor in.
‘Doodseskaderkoffie’
Dat geweld leidde op haar beurt weer tot de oprichting van linkse gewapende groeperingen die al snel veel steun van de bevolking kregen. Vanuit angst voor het oprukkende communisme in de regio schroefden de Verenigde Staten hun militaire steun aan de dictatoriale overheid op. Tegelijkertijd adviseerden zij de Salvadoraanse regering landhervormingen door te voeren om steun voor linkse guerrilla te doen afnemen. Een deel van zulke hervormingen werd in 1980 in grote haast doorgevoerd. Praktisch van de ene op de andere dag werden koffieplukkers verenigd in coöperaties die eigenaar werden van het land dat ze bewerkten. Ze moesten in dertig jaar die gift terugbetalen, maar kregen verder weinig technische ondersteuning, kredieten of administratief onderwijs.
Hoewel de grootgrondbezitters gecompenseerd zouden worden voor hun verlies, reageerden zij woedend en met grof geweld. Honderden leiders van coöperaties werden vermoord door doodseskaders. Solidariteitsgroepen in de VS riepen op tot een boycot van ‘doodseskader koffie’ uit El Salvador.
Ook van de kant van de guerrillabewegingen verhardde de strijd. Vijf van hen gingen in 1980 op in het Farabundo Martí National Bevrijdingsfront (FMLN), genoemd naar de gefusilleerde leider van de opstand van 1932. Reeds het volgende jaar begon de beweging haar eerste grote offensief, waarbij zij erin slaagde grote delen van de departementen Morazán en Chalatenango in te nemen, die het de rest van de oorlog zou controleren.
Eind jaren tachtig was het duidelijk dat geen van beide partijen kon winnen. Maar het waren vooral de internationaal georiënteerde eigenaars van de verwerkende exportindustrieën die aandrongen op een onderhandeld einde aan de alles verwoestende burgeroorlog tussen het leger en de guerrilla. In 1989 werd de conservatieve bankier en koffieboer Alfredo Cristiani tot president gekozen. Tijdens zijn regeerperiode werd, mede dankzij bemiddeling van de Verenigde Naties, in 1992 vrede gesloten met het FMLN. 75.000 mensen hadden hun leven verloren maar de belofte van vrede bracht hoop voor de toekomst met zich mee.
Kurk
De koffieprijzen op de wereldmarkt waren gunstig en de inkomsten (koffie zorgde in 1988 nog voor de helft van het bruto binnenlands product) werden gebruikt om het land weer op te bouwen. Vrij snel na het sluiten van de vrede was 40 procent van het koffieareaal in handen van kleine producenten en bood de sector werk aan 155.000 mensen. Ook nu nog wordt 95 procent van de koffie verbouwd op percelen kleiner dan 20 hectare, en mag niemand meer dan 245 hectare koffieland in bezit hebben.
Koffie bleef, hoewel minder overheersend dan in het verleden, de kurk waarop de economie dreef. Dus toen begin deze eeuw de koffieprijzen instortten, stortte ook de Salvadoraanse economie in. 80.000 landarbeiders werden de armoede in gedwongen. Duizenden van hen trokken naar de steden om vanuit snelgroeiende sloppenwijken in de lichte industrie te werken. Duizenden anderen begonnen aan de levensgevaarlijke route richting VS op zoek naar werk en inkomen.
De internationale oriëntatie van de Salvadoraanse koffiesector heeft echter ook geleid tot intensieve contacten met Fair Trade initiatieven, waardoor de lage prijzen nog enigszins gecompenseerd worden. Want hoewel koffie nog slechts twee procent van de economie uitmaakt, is dit wel een cruciaal deel.
Bourbon
Soorten die momenteel verbouwd worden zijn met name Bourbon, Pacas, Pacamara, Caturra en Catua. De koffieregio’s liggen verspreid over het land, maar met name in de hoger gelegen delen van het westen. Vooral de verbouw van de Bourbon variant is opvallend: maar liefst 60 procent van de Salvadoraanse koffieproductie bestaat uit deze populaire, zoetige soort met haar citrus aroma. Helaas heeft ook deze nadruk op één soortfocus weer haar nadeel, want tussen 2011 en 2013 werden vooral de Bourbon plantages getroffen door de ‘koffieroest’, die leidde tot een opbrengstdaling van 20 procent.
De goede reputatie van Salvadoraanse koffie is, wrang genoeg, deels te danken aan de burgeroorlog. Precies in de jaren tachtig, toen de burgeroorlog zorgde voor verwaarloosde koffieplantages, vervingen koffielanden als Brazilië en Vietnam hun koffiestruiken door variëteiten die minder smaakvol waren en minder bonen opleverden, maar wel bestand waren tegen de koffieroest. Toen in de jaren negentig het werk op de plantages weer van start ging, kon El Salvador dus pronken met ‘ouderwets goede’ koffie!
Omdat het alleen al qua grondgebied onmogelijk is voor ‘El Sal’ te concurreren met andere koffielanden, richten de koffieboeren en –coöperaties zich steeds meer op speciale, exclusieve smaken. Het afgelegen Chalatenango organiseerde vorig jaar zelfs de ‘best cup’ competitie, die met name in de belangrijke afzetmarkt de VS veel aandacht trok. Daarnaast heeft het land in 2016 het regionale hoofdkantoor van World Coffee Research binnengehaald.
Zodoende heeft de Salvadoraanse koffietraditie een diversiteit aan activiteiten opgeleverd, van ‘gourmet koffie’ tot koffieonderzoek, van de aanleg van spoorwegen tot de productie van serviesgoed, waaronder door kunstenaars ontworpen koffiemokken. De groene bes heeft het land voorspoed en ellende gebracht, maar er ook voor gezorgd dat het kleine El Salvador een rol op de wereldmarkt speelde en, vergeleken met de buurlanden, een relatief sterke en ontwikkelde economie kent.
En voor wat betreft de ‘music from this coffee land’, een vrolijk koffieplukkersliedje is hier te horen.
Deze bijdrage is onderdeel van de special El Salvador, voorjaar 2020